der in die haven liggende flotille-vaartuigen commandeerende, bestemd om, vereenigd met de Fransche, eene landing in Engeland te doen, de doelmatigste middelen te beramen, om die vaartuigen naar Vlissingen te doen verzeilen. Na een vrij lang oponthoud en het aanwenden van vele pogingen, die alle verijdeld werden, zoo door het aanwezen van het groot aantal vijandelijke vaartuigen, als de oostelijke winden, ontving hij orde om terug te keeren en werd hij benoemd tot chef van den generalen staf bij het Eskader van Texel, onder de bevelen van den vice-admiraal de Winter. Korten tijd daarna benoemde hem de koning met den titel van Eskader-Brigadier tot Administrateur Generaal bij het Ministerie van Kolonien.
Na eenigen tijd het bevel over het linieschip Chattam van 50 stuk, liggende te Hellevoetsluis, gevoerd te hebben werd hij, den 8 Julij 1808, kommandant en chef der Zeeuwsche stroomen en schout bij nacht, en na den aftogt der Engelschen, versierde hem de koning met het commandeurs-kruis der Orde van de Unie, en werd hij door dezen met de waardigheid bekleed van Baron van het Koningrijk met een dotatie van f 3000 's jaars uit de domeinen van O. Friesland. In Augustus 1810 benoemde Napoleon hem tot commandant der Monden van de Maas, en werd hem, namens den Keizer, door den Minister van Marine Décrès voorgeslagen of er geen mogelijkheid ware de beide linieschepen Chattam en Koninklijke Hollander, binnen door van Hellevoetsluis in de Schelde aftebrengen. Zijne pogingen gelukten, waarop hem het bevel over het centrum van de Schelde opgedragen en hij met het legioen van eer versierd werd. In 1812 verkreeg hij het commandeurs-kruis der Reunion.
Na de revolutie bood hij zijne diensten aan den Souvereinen Vorst aan, werd door dezen in den Nederlandschen adel ingelijfd en door Lodewijk XVIII erkend als ridder van het legioen van eer.
In 1827 werd hij Directeur en Commandant der Marine in het hoofddepartement van de Maas, en in 1830 vice-admiraal. Hij overleed den 14 Nov. 1839 en werd volgens zijn begeerte zonder eenige praal op het kerkhof van het dorp Hillegersberg begraven.
Hij was ridder der Milit. Willemsorde, 3de kl., officier van het legioen van eer, groot-kruis der Spaansche Orde van Isabella la Catholica en lid van het Bat. Genoots. van Proefonderv. wijsbeg. te Rotterdam.
Zie Q.M. Verheull, Het leven van Jonkr. H.A, Ruysch in Verhandel. en berigten betrekkelijk het zeewezen en de zeevaartkunde van Tindal en Swart. Nieuwe volgorde 2de dr. Amst. 1840 J.C. De Jonge, Geschied. v.h. Nederl. Zeew. D. VIa bl. 193, 203, 207 en 687. VIb bl. 193 en 561.