Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 16
(1874)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij[Herman Johan Royaards]ROYAARDS (Herman Johan), jongste zoon van den vorige, werd den 3 October 1794 te Utrecht geboren, en, na de Latijnsche school bezocht te hebben, in Dec. 1810 als student in de godgeleerdheid aan de akademie zijner geboortestad ingeschreven. Was zijn geleerde vader hem een wijs en ervaren leidsman, hij vond bij zijne letterkundige oefeningen eenen leermeester, die door niemand zijner leerlingen is vergeten geworden, namelijk van Heusde. Het was onder leiding van dezen, dat Royaards in 1812 met anderen een studenten gezelschap oprigtte, dat zijn eerste zinspreuk: Historia Duce later in die van Utile Dulci veranderde, en onder deze zijn bestaan tot heden met lof heeft gehandhaafd. Tot dezen vriendenkring behoorde een reeks van jongelingen, die zich later in de vaderlandsche kerk zeer verdienstelijk maakten. (Van Oordt, Ren- | |
[pagina 524]
| |
court, Beeckman, Dassevael, de Wijs, de Geer.) Ook gaf hij ook toen reeds blijken van zijn aanleg voor de poëzy, waarvan verscheidene proeven nog in lateren leeftijd zijn in het licht gegeven. Toen in 1815 de wapenkreet gehoord werd, gordde zich ook Royaards ten strijde en toog met de Utrechtsche studenten ter verdediging van het vaderland naar Frankrijk. Dat deze tijdelijke verwisseling van het stille studeervertrek met het woelige krijgsmansleven hem niet berouwde, maar tot aangename herdenking bleef, toonde hij in zijne toespraak, 25 jaren later, den 8 October 1840 in de senaatkamer der Utrechtsche hoogeschool gehouden. Na een verblijf van 7 jaren aan de Utrechtsche hoogeschool verliet hij haar, na den 2 Maart den rang van theologiae doctor verkregen te hebben, na het verdedigen eener Disputatio de altera ad Corinthios epistola et observanda in illa Apostoli indole et oratione. Traj ad Rhen. 1818.Ga naar voetnoot1) Kort daarop (8 Mei) werd hij kandidaat tot den H. dienst en reeds den 15 Februarij 1819 tot predikant te Meerkerk bevestigd. Hier schreef hij zijne verhandeling over den geest en het belang van het boek Daniel door het Haagsch genootschap met goud bekroond.Ga naar voetnoot2) In 1823 werd hij gelijktijdig te Schiedam beroepen en tot buitengewoon hoogleeraar in de godgeleerdheid te Utrecht benoemd, en aanvaardde den 20 Junij v.d.j. de laatste betrekking, met eene oratio de hominum gentiumque varietate in Societate christiana observanda. Schoon buitengewoon professor, met alle pligten en werkzaamheden aan het ordinariaat verbonden, belast en bovendien tot academie-prediker aangesteld, had Royaards van stonden af aan een zwaren post te vervullen, doch in al zijne werkzaamheden, met den hem eigen ijver aangegrepen, was hij al spoedig geheel en al te huis. Zijne lessen en ook zijn predikwerk vonden gunstig gehoor. In 1826 werd hij tot gewoon hoogleeraar benoemd, welke nieuwe betrekking hij aanvaardde met eene Oratio de theologia historica cum sacri Codicis exegesi rite conjuncta, nostris potissimum temporibus in Belgio excolendaGa naar voetnoot3). Het was omtrent dien tijd, dat hij en zijn vriend, de leidsche hoogleeraar N.C. Kist, het reeds vroeger beraamd plan, begon te verwezenlijken om de verwaarloosde studie der kerkhistorie in wijden kring te verlevendigen. Ook de groninger hoogleeraar, Th. Adr. Clarisse, sloot zich, ter | |
[pagina 525]
| |
bereiking van dit doel, aan beiden aan en in 1829 verscheen het 1e deel van het Archief voor Kerkelijke geschiedenis inzonderheid in Nederland. Het was de aanvang van een arbeid, op het gebied dezer wetenschap, destijds eenig in zijn soort en die vijf en twintig jaren lang bijna jaarlijks in een nieuw deel werd voortgezet. In hetzelfde jaar der verschijning van 't Archief, bezocht Royaards een groot gedeelte van Duitschland, eene reis het volgende jaar op veel breedere schaal voortgezet, en ontving hij mede den gouden eereprijs voor zijne Bijdragen tot de bewerking van de Geschiedenis der Nederlanden. Hoe de gebeurtenissen der jaren 1830 en 1831 zijne innigste deelneming wekten, daarvan getuigden twee toen gehouden en uitgegeven leerredenen. Den 26 Maart 1835 legde hij zijn rectoraat neder met eene rede de Proavorum nostrorum pielate in condenda tuendaque Belgii Foederati republica conspicua, en in hetzelfde jaar sprak hij te 's Hage de feestrede uit ter viering van het 50 jarig bestaan van het Haagsch Genootschap ter verdediging der christelijke godsdienst, die, met een schat van aanteekeningen en bijlagen verrijkt, door hem werd in het licht gegeven. In 1836 mogt hij op het twee honderdjarig jubilé der hoogeschool den doctoralen graad more majorum aan den (later) leidschen hoogleeraar J.H. Scholten en J.J. Snouck Hurgronee (later) predikant te Middelburg mededeelen en in 1850 legde hij voor de tweedemaal het bekleede rectoraat neder met eene Oratio de commutationis quam subüt Theologia in Neerlandia sec. hoc XIX via ac ratione. Omstreeks 4 jaren later (2 Januarij 1854) overleed hij. Royaards was niet alleen een uitmuntend geleerde wiens lof ook buiten het vaderland, vooral in Duitschland gehoord werd, en wien Gieseler, Lücke en Üllmann zich een eer rekende onder hunne vrionden te tellen; maar hij was ook een voortreffelijk en regtschapen mensch. In 1825 was hij gehuwd met Henriette Johanna Bohh Hendriksen, die hij den 6 October 1823 verloor. In 1831 trad hij andermaal in den echt met Sara Maria Swellingrebel. De eerste schonk hem twee, de tweede drie zonen. Willem II benoemde hem tot Ridder van den Nederlandschen leeuw, Willem III tot commandeur van de Eikenkroon; ook was hij lid van 't Kon. Ned. Inst., van het Zeeuwsch, Utrechtsch, Leidsch en andere wetenschappelijke en letterkundige genootschappen. Twaalfmaal was hij adviserend lid der synode. Ook was hij medebestuurder van het Haagsch genootschap en voorzitter der Maatschappij van Welstand. Hij gaf in het licht: | |
[pagina 526]
| |
De Kompagnie vrijwillige jagers der Utrechtsche studenten aan haren braven leidsman den Weled. Gestr Heer J.W. Techters, krpit. der kompagnie enz. (Ex tempore) door J.F. van Oordt J. Wz. en H.J.R. 11 Oct 1815 Herinnering aan den disch ter viering van de verjaring van onzen togt als vrywillige jagers. 11 Oct. 1816. Disputatio de altera Pauli ad Corinthios epistola etc. Traj. ad. Rhen. 8o. Proeve over den geest en het belang vau het Boek Daniel. Bijdragen ter handhaving van de eer des Bijbels. Met de gouden medaille bekroond in N. verhandd. v.h. Gen. tot verd. v.d. Chr. godsd. 's Hage, 1822. Lukas als geneesmeester voorgesteld. Ten verklaring van zijn Geschiedverhaal Ev. H. XXII, v. 44 en 51. Wanneer verried Judas zijn meester met een kus? in N. Chr. Magazijn van J.H. Krom, D. III, Amst., 1823. Oratio de hominum gentiumque varietate etc. Leerrede over 2 Corinthen V:1, uitgesproken na het afsterven van wijlen den Hoogl. H. Royaards. Utr. 1825, 8o. Oratio de Theologia historica, etc. Redevoering over den invloed der Nederl. vrouw op de handhaving en wijziging van het volkskarakter; geh. den 26 Febr. 1828, in de Domkerk te Utrecht, bij de viering van het 40 jarig bestaan der Maats. tot Nut van 't Algemeen. Utrecht, 1828, 8o. Redevoering der historische herinnering der Unie van Utrecht, voor 250 jaren gesloten. Uitgesproken te Utr. in Nov. 1822 in Tijdschr. voor de gesch. en statistiek van Utrecht. D. IV, 1828, bl. 31. Over den voortgang in de beoefen. der Geschiedenis ook van die der Chr. Kerk in Archief voor Kerkelijke gesehiedenis. D. I. Over het belang van historische Tractaatjes en Kerk. Actenboeken voor de Kerkelijke gesch. Ald. Bijdrage tot de gesch. van den Ned. Volksgeest in de XVI eeuw tegenover de Spaansche Inquisitie. Ald. Vergelijking der nieuwere thans in werking zijnde Europeesche concordaten en concordaats-bullen met die van Nederland. Ald. Röm im Concordate mit den Regierungen. Ein Beitrag zur besseren Gestattung der Verhaltnissen der Regierungen mit Rom. Aus dem Holländischen ubersetzt mit Anmerkungen des deutschen Herausgebers, Leipzig, 1831, 8o. Conspectus Scriptorum Theologicorum, qui in Belgio | |
[pagina 527]
| |
Septemtrionali prodierunt inde ab anno 1815-1829, in Theol. studiën und Kritiken herausgegeben von Dr. C. Ullmann und Dr. F W.C. Umbreit 1829. 11 B., III H., s. 639-664. Over de vestiging en ontwikkelng der Nieuwe Europ. volken tot aan het einde der middeleeuwen vooral door het christendom in het Archief, D. II. Bijdragen tot de bewerking van de Geschiedenis der Nederlanden, 's Grav. 1830. Vergelijking der thans in werking zijnde concordaten enz. Tweede gedeelte in Archief, D. III. Leerrede over Gen. XXII:14b, in den bundel Leerredenen der Ned. Academiepredikers, Utr. 1831. Acad. Dankrede geh. na de terugkomst der vrijwillige jagers enz. Utrecht, 8o. Chrestomathia patristica P. I, Traj. ad Rhen. P. 1. Klaagz. bij den den vroegen dood mijner onvergetelijke gade (1832), niet in den handel. Een woord over de naspeuringen van W.H.J. Baron van Westreenen van Tiellandt over zekeren Codex Psalmorum in de Utrechtsche Boekerij berustende in Arch. D. II. Hedendaagsch Kerkregt bij de Herv. in Nederl. D. I, 1834. Conspectus scriptorum theologicorum, quae a societatibus theologicis in Hollandia recentiori aevo sunt edita, praposita brevi notitiâ de origine et indole Societatum illarum in Theol. Studiën und Kritiken 1834 Sieb. Jahrg. H. II, en in Arch. D. V. Jean Migault in Archief D. IV. Oratio de Proavorum nostrorum pietate in condenda tuendaque Belgii Foederata republica conspicua in Annal. Acad. Rhen. Traj. 1834-35. Ueber die Grundung und Entwickelung der Neu europaïschen Staaten in Mitteralter von Dr. H.J. Royaards. Aus den Holl. von Gottfr. Kinkel. In Zeitschr: fur die hist. Theologie von Dr. C.F. Illgen, V B., 1 St Het Haagsch genootschap tot verdediging der Christel. Godsd. geschiedk. geschetst. Feestrede ter viering van het 50 jarig bestaan des Genootschaps, uitgesproken te 's Hage, den 23 Oct. 1835. Met aanteek. en Bijlagen. 's Hage, 1835. Dicta a J.H.R.d. 14 Jun. Ao. 1836, quum J.H. Scholten et Jac. Jul. Snouck Hurgronje, Acad. Rhen. Traj. alteris secularibus celebrandis, more majorum, doctores Theologiae renuntiaret in Annal. Ac. Rhen. Traj. 1837, 1837. Chrestomathia patristica P. II, Ultraj. 1837. De laatste levensdagen van J. Migault in Archief D. VIII. Iets over den leerstelligen twist tusschen de Hoogleeraren B.S. Cremer en J. Wesselius. Ald. Hedendaagsch Kerkregt bij de Hervormden in Nederland | |
[pagina 528]
| |
D. II, Utr. 1837. Bij den dood van ons pasgeboren zoontje, zes weken na het afsterven van ons eenig dochtertje 3 Mei 1836, niet in den handel. Levensberigt van den Kardinaal Willem van Enckevoort, Dataris van Paus Adriaan, Bisschop van Tortosa en Utrecht in Archief D. IX. Acta en Post-acta der Synode van Dordrecht. Ald. Kerkbestuur in Drenthe gedurende den tijd der Republiek. Ald. Voorrede voor Dodts Archief voor kerk en wereldl. gesch. inzonderheid van Utrecht. D. I, Utr. 1838. Hulde aan van Heusden by zijn graf toegebragt. Niet in den handel 1839. Ph.W. van Heusde geschetst als geschiedkundigé en als Paedagoog tot de Godgeleerdheid. In twee voorlezingen Utr. 1840, 8o. De Geldersche Synode, in 1560 te Harderwijk gehouden, in de kerkorde aldaar vastgesteld voor de Geld. Herv. Kerk, in Archief D.X. Proeve van kerkelijke verdraagzaamheid bij de inwijding der Evangelische kerk te Presburg in Bresgau, den 26 Julij 1839 (uit het hoogd. vertaald) in Archief Deel X. Compendium Historiae Ecclesiasticae In usum scholarum. Traj. ad. Rhen., 1840, 8o. Begin en omvang der Kerkhervorming der XVI eeuw in vergelijking met de Hervorming der middeleeuwen, Brief aan den Hoogl. Mr. C.A. den Tex, betreffende deszelfs: Regtsvragen omtrent een concordaat tusschen Nederland en den Paus in Regtsgel, Bijblad, D. III. Evangeliewoorden, vooral voor lydende christenen, Leerredenen door H.J.R. Utrecht, 1841. Geschiedenis der invoering en vestiging van het Christendom in Nederland. Eene door de tweede klasse van het Kon. Ned. Inst. van Wetens., Letterk. en Schoone Kunsten bekroonde Prijsverhandeling. Utr. 1842, 8o. De leer der quaterniteit in de Christelijke Kerk, in Arch. D. XIII. Ahasuerus, de eeuwig wandelende jood. Ald, Brieven van Hofstede de Groot over den gang der Godgeleerdh. in Nederland. Ald. De Staats-Kerkorde van Willem I, Prins van Oranje in 1583 in Archief, D. XIV. Redevoering over de aankweeking van den echt wetenschappelijken geest onder eene Natie in Tijdschrift v.h.K.N.I., D. III., I H. Geschiedenis der vestiging en invoering van het Christendom in Nederland, 3e vermeerderde en verbeterde druk, Utrecht, 1848. Proeve eener geschiedenis der Hervorming in de stad en provincie Utrecht. Eerste stuk in Archief D. XVI. Compendium Hist. Eccles. christianae Fascic. alter. Traj. ad. Rhen. 1845. | |
[pagina 529]
| |
Levensberigt van wijlen prof. J.P.L. Schröder in den Utrechtschen studenten Almanak, 1846. De concept wet omtrent de ondersteuning van behoeftigen, in betrekking tot de Diakenen, kerkregterlijk beschouwd. Benevens het reglement op de diaconie-administratie, gearresteerd door de Synode der Ned. Herv. Kerk in 1844. Utrecht, 1846. Proeve eener geschiedenis der Hervorming in de stad en provincie Utrecht, tweede stuk in Archief D. XVIII Aanspraak bij de Rennieten viering van het 35 jarig bestaan van het letterk. genoots. Utile Dulci, den 16 Julij 1846 (niet in den handel.) Proeve eener Gesch. der Herv. in de stad en provincie Utrecht, van 1582 1586, derde stuk. 1847, 8o. De oorsprong en vestiging der Waalsch Herv. Gemeente te Utrecht (1583-1598) in Archief D. XVIII. Het laatste tijdperk der Pauselijke magt. Een woord van waarschuwing voor onzen leeftijd, in Evang. Kerkbode, 12 Mei 1858. De Artikelen der concept-Grondwet van de Godsdienst getoest. Ald. 19 Mei 1848. De Nederduitsche-Gereformeerde kerk in Zuid-Afrika (Kaap de Goede Hoop) en hare kerkregtelijken toestand, vooral in betrekking tot Nederland. Met oorspronkelijke bescheiden, in Archief D. XIX. Het kerkregt als wetenschap, ook voor het Akademische Onderwijs-Voorlezing gehouden in de 3de kl. van het Kon. Ned. Instituut, in Nederl. Jaarb. voor het regt van d. Tex, enz. van Hall, XI D. l St. Het historisch karakter der Ned. Universiteiten, als waarborg voor haar voortdurend bestaan. Utrecht, 1848. Geschiedenis van het gevestigde Christendom, en de Christelijke kerk in de middeleeuwen. D. I 1849, D. II. Utrecht, 1853. Leerrede over I Kon. 18 vs. 12b. Obadja of de hooge waarde van beproefde Godsvrucht, geh. te Utrecht 12 Oct. 1848. In de Leerredenen ter bevord. van Evang. kennis, en Christ. leven 1849. Aanbevelingsbrief voor Mozes Michaëlis, Aartsprediker te Jeruzalem, afgegeven door de Professoren der theol. faculteit te Leiden, in het jaar 1648, in Achief, D. XX. Levensberigt van Jan Kops, in Hand. der Maats. v.N.d. te Leiden 1849. Oratio de commatationis, quam subiit theologia in Neerlandia, saec. hoc. XIX via ac ratione Publice habita, d. 21 m. Martio 1850 Cum Acad. Rhen. Traject. regundae munus clernm deponeret. Traj. ad Rhen. 1850. Een woord aan mijne Landgenoten. Voorwoord voor tergedachtenis van August. Neander. Uit het Hoogd. Utrecht, 1850. Schets der Christ. zedel. Utrecht, 1850. (Niet in den handel.) Leerrede over Pred. XI vs. 8-10 en XII vs. 1-7. De roepstem van den godvruchtigen ouderdom aan de jeugd. Geh. te Utrecht, 1 Dec. 1850, in Leerredenen ter bevord. van Ev. kennis 1851. Aanspraak bij de 31e vergad. der Maatsch. van Welstand, gehouden te Leeuwarden 1851. De Herv. Diaconiën, en de Concept-Armenwet van 1851. Kerkregtelijke wenken. Utrecht, 1851. Nederland in betrekking tot de Waldenzen, gedurende hunne bal- | |
[pagina 530]
| |
lingschap, na de herroeping van het Edict van Nantes, (1686-1690.) Grootendeels bewerkt naar de Resolutiën der Staten-Generaal, en andere officieële bescheiden, in N. Archief. D. I. e uitbreiding der kerk, in de Geschiedenis der Chr. kerk in Tafereelen, vijfde Tafereel. De Alexandrijnsche school, en de zegepraal der Christelijke Letterkunde, elfde tafereel. Aanspraak bij de 31e vergad. der Maatsch. van Welstand. gehouden te s' Hage, 1852. Aanspraak bij de 33e vergad, gehouden te Haarlem, 1853. Donatus en Pelagius, de Donatisten en Pelagianen tegenover Augustinus. Elfde Taf., in Gesch. der Christ. kerk, enz. Levensb. van Jonkh. Mr. H.J. Baron van Doorn van Westcapelle in Handel. der Maats. van Ned. Letterk. 1853. De overtuiging der algemeene sterfelijkheid. Leerrede over Gen. XLIII:27, ‘Leeft hij nog,’ in Leerr. tot bevord. enz. Zijn de Cluniacensers ook naar Nederland verplaatst? in N. Archief, D II. De aanteekeningen van Ludovicus a Renesse, aangaande de overzetting des Bijbels. Ald. De Gasthuis-Predikatien der Ned. Herv. Ald. De strijd en zegepraal van het christendom in Nederland vierde Tafereel, in Gesch. der Christ. Kerk, in tafereelen.
Zie Ter nagedachtenis van H.J.R., den vriend mijner jeugd en van geheel mijn leven, mijn studie-genoot en mede-uitgever van het Archief voor Kerk. Gesch. door N.C. Kist, in N. Archief, D. I; H. Bouman, in Utr. Prov. en Stads-Cour., van 4 Jan. 1854; Prof. H.E. Vinke, Toespraak bij het graf; H.J.R. in zijne betrekking tot de Ned. Herv. Kerk door N.C. Kist in Kerk. Weekblad voor het Kon. der Nederlanden 1854, No. 3 (ook afzonderlijk); H. Bouman, Leerrede ter aandenking van H.J.R., met een voorb. en aanteekk.; H.J.R. Necrologie in de Jaarboeken voor Wetens. Theol. door Dr. J.J. van Oosterzee; J.H. Scholten. Levensberigt van H.J.R. in Handel. der Maats. van Ned. Letterk. te Leiden, 1854, 1854; Glasius, Godgel. Ned., Utr. Volks-Alm. 1855, bl. 76; H. Bouman, Narratio de H.J.R., Christi Societatis historico, Chart. Theol. T. II; W. Broes, Prof. Kist en wijlen prof. Royaards, met de lofr. des eersten in Christ. Maands.. 1855, bl. 406; Nieuwenhuis; Verwoert; Kobus en de Rivecourt. |
|