[Mr. Theodorus Roukens]
ROUKENS (mr. Theodorus), zoon van mr. Johan Roukens, broeder van den vorige, oefende zich te Leiden in de regtsgeleerdheid en verkreeg den graad van meester in de beide regten. In 1695 werd hij tot secretaris van schepenen aangesteld, doch ook hij moest, ten gevolge der beroerte in zijn vaderstad, zijn ambt verlaten. Zonder hem gehoord, of eenige redenen gemeld te hebben, deed men hem, door een roededrager of stadsbode aanzeggen, dat hij, volgens besluit der regering, van zijn ambt was vervallen verklaard.
Vergeefs waren de tegenbetuigingen die hij inbragt tegen zulk eene wederregtelijke handelwijze. Bij zijne afwezendheid opende men zijn lessenaar op het stadhuis waarin de penningen uit den ontvangst van den veertigsten penning en van de collaterale successie, van welke penningen toen om de drie jaren rekening en verantwoording moesten gedaan worden, bewaard werden, maakte zich van deze, de boeken, papieren en aanteekeningen meester, om, zoo men voorgaf, er een inventaris van te maken. Die inventaris is nimmer opgemaakt en de penningen werden, volgens 't algemeen gerucht, gebruikt om het volk van drank te voorzien. Na het treurig lot zijn broeder overkomen, verliet Roukens Nijmegen en begaf zich naar Arnhem. Hier vervoegde hij zich bij het landschap met een vertoog, inhoudende een verzoek tot herstelling in zijn ambt. Niet ongelukkig slaagde hij in zijn aanzoek.
Toen in 1710 de gemoederen eenigzins bedaard waren, ontving hij toezegging tot herstelling in zijn post. Hij overleed echter kort daarna bij zijn vrouw Catharina van der Noen, één zoon nalatende.
Zie Kok.