[Gisbertus Johannrs Rooijens]
ROOIJENS (Gisbertus Johannrs), zoon van P. Rooijens, onderwijzer in den godsdienst te 's Hertogenbosch en D.W. Dix, studeerde te Utrecht in de godgeleerdheid onder de hoogleeraren H. Royaards en G. van Oordt, werd achtereenvolgens predikant te Pouderoijen (1808), Rumpt (1810), Leerdam (1811), Harlingen (1817) en Amsterdam (1818).
Bij het vertrek van deu hoogleeraar van Hengel naar Leiden, volgde Rooijens hem als hoogleeraar in de godgeleerdheidheid op, en aanvaardde den 22 Nov. 1827 zijn ambt met eene oratio de indole Religionis Christianae in qualibet formae varietate perpetuo, spectabili, neque unquam peritura.
Door zijne grondige geleerdheid, scherpzinnig oordeel, schrandere opvatting, bezadigde denkwijze, echte liberaliteit en onvermoeiden ijver, strekte hij de doorluchtige school ten sieraad In 1832 vierde hij haar tweede eeuwfeest met eene Godsdienstige rede en toonde hij zijne gehechtheid aan het Athenaeum door het afslaan eener hoogleeraarsplaats te Groningen en Leiden. Hij overleed te Amsterdam den 9 Januarij 1846. Rooijens was lid van het Koninklijk instituut, sedert 1822 medebestuurder van het Haagsch Genootschap ter verdediging van den Christelijken godsdienst, medeoprigter en redacteur van den Evangelischen Kerkbode, medearbeider aan het Maandschrift voor den beschaafden stand, uitgegeven door de Ringsvergadering van Amsterdam. Proeven van zijne scherpzinnige schriftverklaring, van zijne preekmethode en van zijne leerredenen worden medegedeeld in den Tekstenrol van W. Broes. In het VII d. der tweede serie van het Kerk. Archief van Kist en Royaards vindt men van hem eene verhandeling getiteld: De beschuldigingen tegen de tempelorde ingebragt.
Zie Lennepii Memor. Amst. Ath. p. 254; Boekz. voor Jan. 1846, bl. 89; Glasius, Godgel. Nederl.; Verslag der algem. zitt.