Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 16
(1874)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij[Wigbolt Ripperda]RIPPERDA (Wigbolt)Ga naar voetnoot(1), zoon van Focco Ripperda en Clara van Eversum, begaf zich als jongeling naar Genève, ten einde zich op de wetenschappen toe te leggen. In het vaderland teruggekeerd, schaarde hij zich onder de vanen van Willem I, en klom tot den rang van Hopman op. Hij schijnt een kundig en welsprekend man te zijn geweest en dapper in den strijd. Zijne vroegere krijgsbedrijven zijn volstrekt onbekend, en wij leeren hem in de geschiedenis slechts kennen als | |
[pagina 354]
| |
gouverneur van Haarlem, gedurende de belegering van 1572 en 1573. Bij de toerusting van Don Frederik om Haarlem aan te tasten ontbrak het niet aan raadgevers, die de Haarlemmers vermaanden van alle verdediging af te zien; velen leenden het oor aan die vermaningen, en dien ten gevolge werden jonker Christoffel van Schagen, Dirk de Vries en Adriaan van Assendelft bedektelijk naar Amsterdam gezonden om met Don Frederik over de overgave te verstaan. Zoodra Ripperda dit vernam, liet hij de schutters en andere burgers in de Doelen te zamen komen, en hield daar, in tegenwoordigheid van jonker Lancelot van Brederode, Adriaan van Dort en Gerrit Schrijver eene aanspraak, die bij onderscheidene schrijvers met eenige afwijkingen geboekt is. Nadat Ripperda dus de wankelmoedigheid der burgers in eene onversaagdheid had doen verkeeren, die hun tot aan het einde der belegering is bijgebleven, schreef hij terstond aan den Prins van Oranje om hem den zwakken staat der stad te kennen te geven en van hem krijgsvolk te verkrijgen, ten einde de stad krachtdadig te verdedigen. Ook zond hij naar den Nieuwen Dam, waar Klaas Mulder, kolonel, met tien vaandelen lag, en wist hem te bewegen dadelijk met al zijn volk binnen Haarlem te trekken, waardoor de bezetting aanzienlijk versterkt werd; voorts zorgde Ripperda, dat de afgevaardigden van Schaagten en Assendelft gevangen genomen en naar den Prins gezonden werden, die het zeer hoog opnam, dat zij zich door de vroedschap hadden laten magtigen, zonder voorkennis van Ripperda, en aan de staten opdroeg van hen naar behooren te straffen. Het is hier de plaats niet van het beleid en de dapperheid van Ripperda gedurende het beleg te gewagen; genoeg dat hem de eer toekwam het gezegde te hebben bewaarheid, dat Haarlem het kerkhof der Spanjaarden was. Na de overgave der stad, werd Ripperda met ander krijgsvolk in eene kerk opgesloten, waar hij den 10 Julij is uit gehaald en met zijn luitenant onthoofd. Johan van Otensee, destijds bij Alva in dienst, heeft later verklaard, dat hij hiervan ooggetuige geweest was. Ripperda was in het zwart gekleed naar 't schavot gegaan en mannelijk en standvastig gestorven. Zijn afbeelding door Frans Hals geschilderd, is op het Museum te Amsterdam en in steendruk in Gron. volksalm. van 1839.
Zie, behalve Bor, Meteren, Hooft en Wagenaar, Bilderdijk, Cerisier Scriverius; Ampping en Koning, Beschr. v. Haarlem. D. II, bl. 67, 69, 109; van Kampen, Vad. karakterk. D. I. 558; Groen van Prinsterer, Archives; T IV, p 48; Korte hist. Aant. wegens het voorg. in de Spaansche beleg der stad Haarlem. Haarlem 1639. Hoogstraten, Kok, Nieuwenhuis, Kobus en de Rivecourt; Gron. volksalm. 1839; Muller, Cat. van portr. |
|