haar neef met eenige voorregten begunstigde. Het groot altaar en het kerkhof werden reeds 14 dagen na Pinkster door den bisschop vaa Salland coadjutor van den bisschop van Utrecht gewijd. Ook gaf graaf Willem haar in 1251 verlof, binnen haar Hof van Delft een mannenklooster te mogen bouwen. Volgens anderen is het mannenklooster van Koningsveld in 1252 en het mannenklooster in 1255 gesticht. Blijkens een charter van 1268, was zij toen reeds overleden. Zij werd in het door haar gestichte nonnenklooster begraven, en in 1572 werd haar looden kist in de Nieuwe kerk te Delft overgebragt.
Zie Meerman, Graaf Willem, D. I, bl. 119, 136; D. II, bl. 28; Kluit, Conspect. p. 492, in notis; Cod. dipl. p. 491; Beschr. v Delft H. 1, 4, 6; Eyndius. Chr. v. Zeel. bl. 240; van Mieris, Charterb. D. I, bl. 262; Kerkel. Oudh. v. Delft, bl. 506; P. Opmerus, Op Chronogr. p. 282, 381; Bat. Sacra. D. I, bl. 417; D. II, bl. 332, 333 D. III, bl. 736; Kabinet v. Ned. en Kleefsche Oudh. D. III, bl. 399 volgg. Guicciard. Beschr. d. Nederl. bl. 312; Smids, Schatk. Aanh. bi 158; Bleiswijck, Bes. v. Delft, bl. 348; Rademakers, Tafr. N 125-128; Römer, Abdijen en Kloosters, bl. 76, 78, 154, 155, 162; van Wijn, Nalez, D. I, bl. 139.