Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 16
(1874)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij[Jacobus de Rhoer]RHOER (Jacobus de), werd te Angeren, waar zijn vaderGa naar voetnoot(1) predikant was, in 1720 geboren. Na den dood van dezen, vestigde zich zijne moeder te Nymegen, waar hij aan de Latijnsche school, onder den rector Arntzenius, het noodige onderwijs ontving om zich vervolgens aan de studie der godgeleerdheid te wijden. Zulks deed hij te Utrecht, en na eene Diss. de S. Pauli ad insulam Melitam naufragio verdedigd te hebben, in 1745 predikant te Delden werd. Nog had hij daar geen drie maanden gestaan, toen hem het hoogheemraadschap te Deventer in de Geschiedenis, Welsprekendheid en Grieksche taal werd aangeboden. Hij aanvaardde dit ambt met eene oratio de fontibus quibusdam unde res sacras hauserunt profani. Deventer, 1745. In 1768 werd hij hoogleeraar in de Latijnsche en Grieksche taal aan de hoogeschool te Groningen, en hij had zijne lessen reeds eenigen tijd geopend, voor hij, den 22 April van dat jaar zijne plegtige intreêrede de eruditione humana minus perfecta (Gron. 1768) hield. Behalve de talrijke Grieksche en Latijnsche classici, die hij met zijne leerlingen behandelde hield de Rhoer belangrijke collegiën de origine et fatis lïnguae Latinae. Hij maakte veel werk van de tekststudie des N.T. Ook wijdde hij wekelijks twee collegiën aan den levensloop van beroemde mannen, naar aanleiding van Saxe's Onomasticon. In 1780 droeg men hem, na den dood van Offerhaus, het onderwijs in de algemeene en vaderlandsche geschiedenis en de vaderlandsche oudheden op, terwijl Ruardi geroepen werd om in 't vervolg het Latijn en Grieksch te doceren. Ook gaf hij in 1791 het eerst een collegie over de statistiek onzes vaderlands. In 1798 werd de hoogbejaarde man nog bibliothecaris der Akademie, en in 1804 professor honorarius. Tweemaal bekleedde hij het rectoraat, in | |
[pagina 306]
| |
1774-75 en 1790-91. Hij sprak bij die gelegenheid de lingua Christi vernacula en de commodis et incommodis militiae statae et mercenariae. Hij overleed den 12 Dec. 1813. De Rhoer was een uitstekend kenner en een bevallig schrijver der Latijnsche taal en een zeer goed en vruchtbaar Latijnsch dichter. Talrijk zijn dan ook zijne gedichten en redevoeringen. Zijne Geschied- en Oudheidkundige Verhandelingen doen hem kennen als een man van diepe en naauwkeurige geleerdheid. Zijne tijdgenooten erkenden zijne verdiensten door hem het lidmaatschap van verschillende geleerde genootschappen aan te bieden. Zoo was hij lid van Pro excolendo jure patrio, van het Zeeuwsch genootschap (1772) en van de Hollandsche Maatschappij (1779). Hij gaf in 't licht: Oratio ligata de pace Aquisgranensi. 1749. Oratio in obitum Guilliemi IV. 1752, Elegiae pro salute publica inauspiciis anni 1756. In obitum principis Annae. 1759. Hiemis deliciae pro concione celebratae Daventriae. Oratio de adventu Principis Wilhelmi in principem Saliorum urbem. 1766. Elegiae in funere nobil. et praest. Juvenis. Hier, de Blau, 1772. Prolusio poëtica ante actum promotionis in more majorum 1777. Eene Elegia, uitgesproken ter gelegenheid van het 50jarig professoraat van N.W. Schroeder, die echter niet is uitgesproken; maar een dag na Schroeder's dood, met eenige dichtregelen over dit verlies, het licht zag. - Feriae Daventrienses sive Miscelleanorum libri II Tr. ad R. 1750. Otium Daventriense s, selecta de templis Roman. et observ. in loca quaedam sacra et profana. Daventriae (Holl. en Lat.) Dav. 1762. Porphyrius philosophus de abstinentia et esu animalium Libri IV, cum notis integris Petri Victorii et Joannis Valentini et interpretatione latina Io. Bernardi Feliciani, Edit. cur. et suas itemque Jo. Jac. Reiskii notas adiecit I.d.R. Accedunt IV, Epistolae de Apostasia Porphyrii. Tr. ad R. 1767. 4o. Observ. philol. in Hieroclis αστεῖα 1768, 1769. Oratio de fructu, qui ex Antiquitatis patriae studio in omne doctrinarum genus redit, qua praelusit Lectionibus suis in Taciti libros de Moribus et populis Germaniae. Gron. 1770 4o. Observationes philologicae Gron. 1768-1770, capitibus XIV absolutae 4o. Prolusio Poëtica Promotioni instituendae, qua Wilhelmi V et Regiae conjugis praesentiam celebravit. Gron. 1770, door Everard van Driel in Ned. overgezet. Ook bezorgde hij de nitgave van het Vetus Jus Frisiacum, en van het Oudste Land- en Dijkregt van Hemsterland, en | |
[pagina 307]
| |
schreef: Onderzoek of de Germanen oudtijds halsstraffen uitgeoefend en menschen geofferd hebben, en Een plaatselijke beschrijving van Westerwolde en Aanteekeningen op het stadboek van Groningen, welke stukken zijn opgenomen onder de Verhandelingen van P.E.J.P. Dl. I-V. Disquisitio de Dorestado Batavorum, a Normannis vexato ac direpto in qua viri ampl. B. (alth.) (Huydecoper) sententia, examinatur eorum expeditiones illustrantur (Lat. en Holl.), in Werken van het Zeeuwsch genoots. D. V. Van een Lexicon Graecum N.T., in quo vocabula in N.T. obvia ad suas origines et primitivas significationes revocantur, etc. gaf hij in 1782 alleen den titel en de voorr. uit. Een portefeuille met onderscheidene onuitgegevene opstellen van de Rhoer berust thans in de bibliotheek van de Maats. van Ned. Letterk. te Leiden.
Zie Program. inaugarale; Almanak der Akademie van Gron 1815, bl 51-62; Gratama, Regtsgel. Magaz., bl. 495-508; Saxe, Onom. T. VIII, p. 73-74; P. Hofman, Peerlhamp, de poët. Lat. Neerl. p. 555 seqq. Gedenkb. v. Gron. bl. 91-93. B. Keppel, Alphab. Naamrol. bl. 129. H. de Jongh, Naamreg. der Pred v. Gelderl. bl. 199; Acta erud. 1760. Junii. II, p. 337-347, 1768 Jul., p. 289-297. Hoeufft. Parn. Lat. Belg. p. 225 Letterb. 1815, D. I, bl. 53. Boekz. d. Gel. Wer. 1760 a bl. 226 1764 a bl. 699-709 1761, 6, bl 506, 1768 a bl. 594. N. Barkey, Symb lit p 1 Fasc. p. 235. Fasc. III, p. 669. |
|