te 's Hage neder, doch werd een jaar later in plaats van Theodorus Leontius, hoogleeraar in de geschiedenis en welsprekendheid te Franeker. In 1620 voegde men hierbij het onderwijs in de instituten, doch eenige jaren later ontdeed hij zich van het laatstgemelde en bepaalde zich alleen bij dat in de eerstgenoemde vakken. In 1636 werd hem alleen het onderwijs in de regten opgedragen, en nam hij deze betrekking waar tot zijn dood, die plaats had den 8 November 1640. Hij werd in de St. Maartens kerk begraven, waar men zijn grafschrift vindt. In 1629 en 1634 bekleedde hij het rectoraat; zijne vrouw, Anna Duercoop van Emden, overleed den 3 December 1665. Zij had hem drie zonen geschonken Philippus, jur. utr. dr. te Leiden, later secretaris van Tzietzeresteradeel, Jan, en Frans (die volgt)
Hij gaf in het licht:
Dissertatio politica ad Lib. I. Annalium Taciti super illustri sententia: Donec Augustus cuncta discordiis civilibus fessa etc. Arnh. 1619, 4.
Disputationes ad selectiora Institutionum loca dubia maxime Franeq. 1632. 4.
Oratio de calumnia et delationibus solemniter habita die XIX Junii 1629. Franeq. 1632. 4.
Topica, methodice tradita, succincte et dilucide explicata, exemplisque ex omni Antiquitate, maxime vero ex Jure depromtis illustrata Franeq. 1641. 8.
Oratio de origine. progressu et dignitate Iurispr. Romanae achter het voorgaande, na zijn dood, door zijn vriend R. Meijer, uitgegeven.
Hij beoefende ook de poezy blijkens zijn Carmen ad Heronum ab Inthiema in Epigramma Ren. Neuhusium, in diens Poëm. juven. p. 498.
Zie Vriemoet. Ath. Fris. p. 193 seqq Val. Andrae Bibl. Belg; Foppens, Bibl. Belg; Meijer Ded. or. inaug. Rhalae; Winsemii Chron. p. 907; Coccejus, Epist ad Buxtorf. Operum T. VIII. p. 88. Nehusii Epistol. Cent. II. 26 Poëm. Juv. p. 45. Huberus, Auspic. Domestic. Or. VI p. 291; Blancardus, Paneg. pro Jubl. Acad. p. 84; Timareten, Collect. monum p. 438; Paqnot, Mém. T, II. p. 302. de Wal, de claris Friscae Jurisc. p. 231; Jöcher. Rotermund.