later tijd voor een der bekwaamste stellers in de taal werd gehouden.
In 1784 zette Reuvens zich als advocaat te 's Hage neder en genoot er de vriendschap en leiding van den beroemden advocaat Gallee. Bij verandering van zaken in 1787 verliet hij voor een korten tijd Holland, en ging naar Brussel, van waar hij echter het volgende jaar naar 's Hage terugkeerde, en hervatte er de praktijk. In 1795 werd hij schepen te 's Hage, vervolgens lid van 't Hof van Holland en Zeeland, en kort daarna, met 4 andere Heeren tot de Commissie benoemd ter afdoening van de voor den Hoogenraad nog hangende zaken. In 1796 benoemde hem de Nationale vergadering in de commissie tot het vervaardigen der Crimineele wetboeken doch, voor zoover men zich kan herinneren, zijn de leden, om welke reden dan ook, nooit bij elkander gekomen; waarop hem in Grasmaand 1798 de minder aangename commissie werd opgedragen om een regterlijk onderzoek te doen over de zaak van de Representanten. Men vergaderde te Utrecht, maar door verandering in 's lands openbare omstandigheden, ging deze commissie, na verloop van twee maanden, uit een. Nog in hetzelfde jaar werd hij door het vertegenwoordigend en uitvoerend bewind in eene commissie van 12 personen geplaatst. om, volgens de wetboeken, de nieuwe regterlijke magt in werking te brengen, doch reeds in het volgende jaar door zijn aanstelling tot agent van Justitie, aan dezelve onttrokken, welke post hij tot in 1801 waarnam, wanneer een andere regeeringsvorm dien deed vervallen.
Het in dat jaar ingestelde staatsbewind droeg hem, in vergelding van vroegere werkzaamheden, wederom den toenmaals hoogsten post in het regterlijk vak op, die van voorzitter van het Nationale, naderhand koninglijk geregtshof, dat in de Lentemaand 1802 bevestigd werd. Na de komst van Lodewijk werd hij gedwongen de betrekking van buitengewoon Staatsraad te aanvaarden en bij de instelling van de ridderorde de Unie, tot ridder benoemd. Toen in Februarij 1807 eenige buitengewone leden van den Staatsraad dien, alsof zij in gewone dienst waren, moesten bijwonen, bevond hij zich onder dezen. Het gevolg dezer bijeenkomst was, dat de Koning in November daaraanvolgenden drie commissarissen benoemde ter herziening van vroeger gemaakte ontwerpen van wetten. Reuvens werd tot voorzitter van de commissie tot het criminele wetboek verkozen, en nadat de drie commissien ieder hare taak volbragt hadden, werden de voorzitters, wier hoofd hij bleef, gemagtigd, om het werk dier commissiën te herzien, en met elkander in overeenstemming te brengen. Na den afloop hiervan, en de goedkeuring en vaststelling van het crimineel wetboek, werd hij tot commandeur der ridderorde verheven, bij welke gelegenheid hem zijn ambtgenoot in, de staatsraad N. Hinlo-