nade. Te gelijk legde hij zich op de studie der regten toe onder de bekwaamste Hollandsche en Fransche regtsgeleerden, Smallenburg, Kemper, Delvincourt en anderen, en vérkreeg hij in Julij 1813 het licentiaat in de regten. Na Nederlands herstelling van onder de Fransche overheersching, zette hij zich in 1814 als advodaat te 's Hage neder, gaf in 1813 zijne Collectanea literaria (L.B. 8o.) in het licht, en werd dientengevolge aangesteld tot hoogleeraar voor de Grieksche en Latijnsche letteren en geschiedenis aan het, in plaats van de voormalige Akademie, toen pas oprigtte Athenaeum te Harderwijk, waarhij in Januarij 1816 zijn post aanvaardde met een Or. de litterarum disciplina animos ad studia severiora et ad vitam communem praeparante. (Hard. 1816 8o.)
Nog geen drie jaren later werd hem de toen voor het eerst aan de Leidsche hoogeschool opgerigte nieuwe leerstoel voor de Archaeologie opgedragen. In deze betrekking was hij 17 jaren, eerst als buitengewoon, vervolgens (1826) als gewoon hoogleeraar, werkzaam. In dit vak vond Reuvens ruime gelegenheid om te toonen, wie en wat hij was, en hoe ook daartoe eene aanhoudende beoefening en een naauwgezette taalen oordeelkundige verklaring van de Schriften der Ouden, de eenige vaste en veilige grondslag is.
Tot drie onderscheidene voorwerpen strekte zich vervolgens zijne zorg voornamelijk uit, het Museum van oudheden, het Academisch onderwijs en het uitgeven van geschriften tot zijn vak betrekkelijk. Tot deze laatste behooren de volgende:
Oratio de laudibus Archaeologiae. L.B. 1818.
Oratio de Archaeologiae, cum Artibus recentioribus conjunctione L.B. 1826 4o., in het Ned. vert. door P.O. van der Chijs, die deze vertaling met een bijvoegsel van Reuvens te Amsterdam in 1827 in 8o. heeft uitgegeven.
Eenige bedenkingen over de vraag of de vacantiën der Hoogescholen in de Nederlanden al of niet te lang zijn. Dordr. 1824, 8o.
Over eenige oudheden door den graaf van Elgin uit Engeland medegebragt in Antiquiteiten of oudheidkundig Tijdschrift eerst door Westendorp alleen, vervolgens (1820-1826) door dezen en Reuvens uitgegeven. D. II, st. 1 en 2. Hiertoe behoort mede een uitgewerkt stuk van zijne hand, in het Latijn geschreven en geplaatst in het Engelsch Classical Journal voor Sept. en Dec. 1823 No. LV. en LVI.
Over eene Grieksche inscriptie op Rhodus gevonden. Ald. Maart 1827 No. LXIX, p. 123 vg.
Epimetrum de quibusdam monumentis cum Pollionis historia conjunctis ad Thorbeckü comment. de Asinio Pollione, L.B. 1820 8.
Korte beschrijving en plan der Romeinsche bouwvallen, gevonden ter waarschijnlijke plaatse van het Forum Hadriani, op de Hofstede Arentsburg onder Voorburg bij 's Gravenhage, in het