doch de beschuldiging omtrent den beeldenstorm wordt weêrsproken, door zijn gedrag bij deze gelegenheid gehouden. Bor, die de Utrechtsche geschiedenis zeer goed kende, geeft naauwkeurig verslag van de herhaalde pogingen, door dezen edelman aangewend, ter stilling van de beroerten en afwending der beeldstormerij, door welk verhaal Alva en zijn Raad genoeg gelogenstraft zijn, en de eer van Renesse tegen hunnen laster wordt gehandhaaft. Zoodra de Nederlandsche zaken een gunstige wending hadden genomen, keerde hij uit zijn ballingschap terug. Eerst begaf hij zich naar Holland en bevond zich in 1574 te Leiden, gedurende de belegering, en verloor daar zijne echtgenoote Margaretha van Renesse van Elderen met welke hij in 1559 gehuwd was. Na de pacificatie van Gend vertrok hij met zijne kinderen naar Utrecht, werd aanstonds in het bezit zijner meeste goederen hersteld en kreeg zitting in de ridderschap. Eerlang ontving hij ook gelegenheid om in meer dan eene betrekking de belangen van het vaderland te behartigen. Onder de afgevaardigden uit de ridderschap van 't Sticht, om met die der andere gedeputeerden te beraadslagen in een vast ontwerp der Unie, op 't welbehagen en de goedkeuring van de staten der bijzondere landschappen, onderling te beramen, was deze Jan van Renesse de eerste, die ook de hoofdpunten der Unie, den 6 December 1579, ofschoon overigens zijn naam onder de afgevaardigden, die de Unie den 20 Januarij 1579 onderschreven, niet gevonden wordt. Niet lang na het sluiten der Utrechtsche Unie gaven hem de bondgenooten den post van commissaris-generaal over de krijgsbehoeften, en in 1581 werd hij tot buitengewoon raad in 't hof van Utrecht aangesteld, welke ambten hij misschien behield tot aan zijn dood, voorgevallen den 1 April 1584. De melding van dit sterfjaar doet ons zien, dat men, zonder grond op hem toepasselijk maakte, 't geen van een
anderen Renesse verhaald wordt, dat hij op last van Leicester, in 1587, gevangen gezet en geslaakt is. Hij huwde zijne nicht Margaretha van Renesse van Elderen, die hem 7 zonen schonk.
Zie van Leeuwen; Hoogstraten; Goudhoeven; Kok; Imhoff, Procer. Germ. lib. IX c. 2. p. 590; Marcus, Sententiën van Alva, bl. 106, 109; van Meteren, Ned. Hist. D. III. bl. 54; Wagenaar, Vad. Hist. D. VI, bl 189, D. VIII. bl. 247; Bor, Ned. Hist. Bondam, Orat de foed. B. II. bl. 63, 64 (90, 91); Bondam, Redev. o.d. Unie van Utr. bl. 38, 39, 119, 127; Dez. Verzam. van onuitgeg. stukken. D. III. bl. 286-290, 312, 318; N. Bondt, Hist. van de Unie, bl. 17, 18; Te Water, Verb. en Smeeks. d. Edelen, D. III. bl. 250 volgg; Scheltema, Staatk. Ned. p. 43 en Nederl.; Chr. v.h. Hist. Genoots. (Reg.); Kobus en de Rivecourt.