[Frederik van Renesse]
RENESSE (Frederik van), zoon van den vorige, heer van Rijnauwen, Hellenburg, enz. Hij werd nevens zijn broeder Jan heer van Wulven en zijn neef Jacob van Gaasbeek in 1449 door bisschop Rudolf van Diepholt, nadat deze de stad Utrecht door list had ingenomen, in de gevangenis geworpen, doch wederom geslaakt voor eene boete van f 10,000, de verzaking der erfenis van Jacob van Gaasbeek en de belofte van het Nedersticht te zullen ruimen, maar in geen vijandelijk land te gaan wonen. Opdat het slot Rijnauwen, digt bij Utrecht gelegen, den balling niet tot wijkplaats zou strekken, werd het door den bisschop verbrand, doch naderhand aan de weduwe en kinderen van Frederik daarvoor een jaarlijksche lijfrente van 1004 pond toegelegd. In vrijheid hersteld, koos Frederik zijn slot Hellenburg op Zuid-Beverland ten verblijf.
Volgens Burman nam Renesse de vlucht uit Utrecht (1449), hield met eenige ingezetenen dezer stad gemeenschap, en trachtte met hunnen bijstand weder in de stad te komen en de oude regering te herstellen. Ter bereiking van dat oogmerk, wierf hij eenig volk, en naderde hiermede de stad; doch de toeleg werd ontdekt. Twee inwoners der stad die mede pligtig waren aan deze onderneming, werden met den dood gestraft, en de Raad liet Rijnauwen, uit weêrwraak verbranden.
Hij overleed op zijn slot Hellenburg in September 1452, bij zijn huisvrouw Elisabeth van Kruiningen, dochter van Arend van Kruiningen en Dirkje van Kralingen, vijf kinderen nalatende.
Zie de aangeh. schrijvers en Utrechtsche Jaarboeken D. II, bl. 131, 139, 142, 361. Veldenaer, bij Matthaeus, Anal. T. IV. p. 70, 437; Drakenborch, Aanh. op de Kerkel. Oudh. bl. XXX; Matthaeus, de Jure gladii c. XXXIX p. 411.