Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 16
(1874)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij[Jan van Renesse]RENESSE (Jan van), broeder van den vorige, heer van Rijnauwen, Hellenburg Baarland enz. Hij komt in 1405 als heer van WulvenGa naar voetnoot(1) voor, en behoorde tot de edelen, die in dat jaar het beleg van het slot Everstein bijwoonden. In 1415 ontving hij en zijn zoon het burgerregt te Utrecht; in 1423 werd hij tot Ruwaard van het Sticht benoemd, doch ter gelegenheid der onlusten, die in 1426 Utrecht beroerden, uit die stad gebannen. Om zich over dien hoon te wreken, reed bij 's daags voor Pinksteren van dat jaar ter stad in, van veertien strijdbare mannen vergezeld, en begaf zich naar de Plaats, in de hoop dat zijne vrienden zich aldaar bij hem zouden vervoegen. Zijne verwachting was niet ijdel; want toen de heer van Buren en anderen zich voor hem verklaard hadden, begaven zich de burgers, door het kleppen der klok te wapen geroepen, naar hunne woningen. Van hen die zijne ballingschap bewerkt hadden, namen eenige de vlucht, andere werden gevangen genomen, doch op borgtogt ontslagen. Volgens sommige schrijvers, huwde hij eene dochter van Rover van Zuilon | |
[pagina 247]
| |
van Natewisch. Hij overleed in Maart 1438, drie zonen nalatende.
Zie Utrechtsche Jaarboeken, D I bl. 56, 179, 318, 325. Goudhoeven Cronijk bl. 421; Matthaeus, Anal. T. IX, p. 372. Revii, Hist. Daventr. p. 98; Meyboom Rer. Germ. Script. T. II, p. 147; Smallegange; Kok andd. |
|