Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 15
(1872)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij[Cornelis Pijnacker]PIJNACKER (Cornelis), alzoo genoemd naar het dorp van dien naam bij Delft, waar hij den 6den Julij 1570 was geboren. Zijn ouders waren Adam van Kerckhoffe en Johanna van Polanen. Van zijn zevende jaar af werd hij op de latijnsche school te Delft in de latijnsche en grieksche taal onderwezen, vervolgens beoefende hij aan de Leidsche hoogeschool de godgeleerdheid, hield er een openlijk dispuut de Pontifice Romano en vertrok in 1590 naar Heidelberg, ten einde zijne studiën in dit vak voort te zetten. Weldra vergezelde hij Elbertus van Palland, een Kleefsch edelman, op eene reis door Italië, Boheme, Duitschland en aangrenzende rijken. Te Leiden teruggekeerd, ging hij er tot de studie der regten over en verwierf den 16den Mei 1597 den doctoralen | |
[pagina 511]
| |
titel, na eene dissertatio de Juris Jurando te hebben verdedigd. Naauwelijks als advokaat bij het hof van Holland ingeschreven, beklom hij als opvolger van Julius van Beyma, den leerstoel in de regten te Leiden, waar hij weldra in den echt trad met Suzanna van Treslong, dochter van den vermaarden admiraal Willem Blois van Treslong. In 1614 verwisselde hij zijne standplaats met Groningen. Ofschoon hij zich niet liet bewegen tot het uitgeven zijner talrijke adviesen of van aanteekeningen over het Romeinsche regt, gaf hij echter een Index ad controversiarum corpus Andr. Fachinaei in het licht. Eene geschiedenis van Drenthe zou ter perse zijn gegaan, ware het niet dat eene diplomatieke zending naar de Beys van Algiers en Tunis zijne vreedzame studiën eerst in 1622, andermaal in 1626, afbrak. Wegens zijne ervaring in de Italiaansche, Spaansche en Oostersche talen, achtten de algemeene staten hem namelijk bijzonder geschikt om met de Algerijnsche staten over de teruggave van een aanzienlijk aantal onzer koopvaardijschepen door hunne kapers genomen en over de vrijlating der gevangenen te onderhandelen. Na deze taak met gelukkigen uitslag te hebben volbragt, keerde Pynacker het volgend jaar weder naar het vaderland terug; maar in 1626 vertrok hij wederom als gezant van de algemeene staten derwaarts, echter voor een langeren tijd. Hij vestigde zich na zijn terugkomst te Meppel, vanwaar hij, in 1636 als hoogleeraar naar Franeker vertrok. Schoon reeds 70 jaren bereikt hebbende, trad hij in 1641 in een tweeden echt met Sybilla Boterpot, van Vianen, en, ten bewijze hoe weinig zijne liefde voor de wetenschap was verflauwd, bleek uit zijne in 1640 uitgegeven Primord. Juris Justinianei demultia. Hij overleed den 12den Jan. 1645. De hoogleeraar Wissenbach hield eene lijkrede op hem. Henricus Neuhusius, pensionaris te Workum, vervaardigde eenige dichtregelen bij zijn overlijden. Minder bekend is het dat Pynacker ook de latijnsche poëzij beoefendeGa naar voetnoot1) in eene kaart van het landschap Drenthe opnam en vervaardigde, geplaatst in den Atlas van Jo. Jantzonius, en gegraveerd door A. van den Broeck. Zij was vervaardigd voor den bovenvermelde Geschiedenis van Drenthe. Zijn afbeelding vindt men bij Meursius, in de Effigies et Vitae, en elders. Zie Alma Acad. Leid., p. 100; Meursii, Ath. Belg.; Effigies et vitae Profess. Acad. Gron., p. 63; Revius, Daventr. ill., p. 512; Soermans, Acad. Reg., bl. 15; Baudartius, Mém., B. XV, bl. 116; Aitzema, Sak. v. staat en oorl., D. I, B. 2, bl. 148, 150; B. VI, bl. 518, 519; Epist. Jac. Hovii in Syll. J.G. Meelii, p. 90; Val. Andreas, Bibl. Belg.; Foppens, Bibl. Belg., T. I, p. 217; | |
[pagina 512]
| |
P. Cunaeus, Epp. LXXIX; Vriemoet, Ath. Fris., p. 288-292; Wagenaar, Vad. Hist., D. X, bl. 446; Scheltema, Staatk. Nederl.; Gedenkb. d. Gron. Hooges., bl. 9; Siegenbeek, Gesch. d. Leidsche Hoogesch., D. I, bl. 92, 102; D. II, bl. 82; Hoogstraten; Kok; Nieuwenhuis; Verwoert; Kobus en de Rivecourt; Muller, Cat. v. Portr.; Grotii Poëm.; Heinsii Poëm.; H. Neuhusii, Eatemporalia Poëmata; Kist, Feestgave voor de Leidsche Hoogeschool, 1850. bl. 59, 60. |
|