[Samuel van de Putte]
PUTTE (Samuel van de), zoon van den vorige, en Johanna Constantia Bisschop, werd te Vlissingen geboren, en in 1715 schepen en raad in zijne geboortestad. In 1718 ging hij naar Italië, van daar naar Constantinopel en Egypte, kwam door Perzië en Indië, in 1726 op Ceylon, reisde vervolgens eenige jaren in Moorsche kleeding; vele waren in de verbeelding dat hij een Moor was. Hij doorkruiste de Mogolsche landen naar Thibet in Groot-Tartarijen en kwam eindelijk in Chineesche kleeding door de groote woestijn, aan de muur, welke China van Tartarijen scheidt, tot Peking, en na verloop van 14 jaren te Dhely terug, welke plaats hij tweemaal bezocht, en ooggetuige was van de verwoestingen door Thamis-Kouli-Kan aldaar aangericht. Hij zeilde vervolgens Ao. 1743 met het O.I.C. schip 't Hof niet altijd winter, uit Bengalen naar Batavia en daarna in 't begin van September naar Malacca, met voornemen van daar naar Perzië en dan verder te land naar Europa te keeren; doch hij veranderde van gedachten en kwam, na daar nog naar den vermaarden berg Ophir, een binnenlandsch reisje te hebben gedaan, den 25sten Augustus 1745 met het O.I. Comp. schip Noord-Wolfsberg voor de tweede maal te Batavia aan, voornemens zijnde om over Mocha of Persia, na de gelegenheid zich het beste zoude aanbieden, naar Europa weêr te keeren.
De dood (hij overleed den 26sten September 1745 in 't 55ste jaar zijns levens) verhinderde hem in de uitvoering van dit voornemen. Zijn levenswijze was zoo matig, dat de Heidenen hem voor een heilige hielden, en de Oostersche talen was hij volkomen magtig. Hij beval bij testament dat al zijne papieren zouden verbrand worden.
Zie Nav., D. V, bl. 38; D. VI. bl. 113, 175; D. VII, bl. 141; D. VIII, bl. 328; D. IX, bl. 40; Handd. d. Maatsch. Ned. Lett. 1871. bl. 51.