Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 15
(1872)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij
[pagina 502]
| |
oorspronkelijk uit Thienen in Vlaanderen, zoon van Reinier Pietersz. van de Putte en Catharina van Gogh, werd te Vlissingen, de wieg en bakermat van zoo veel zeehelden, omstreeks den jare 1630 geboren. Hij werd in 1666, op voordragt van de Admiraliteit van Zeeland, die hem aanbeval, ‘als een persoon van goede comportementen en kennisse’ tot kapitein ter zee aangesteld, en als zoodanig op het schip van den Schout bij Nacht Jan Mathijsen geplaatst. Na het uitbreken van den derden Engelschen oorlog was hij bij de vier groote zeeslagen tegenwoordig, welke aan de vereenigde vloten van Groot-Brittanje en Frankrijk geleverd werden, en deelde in de gevaren, maar tevens in den roem der Nederlanders. Ook woonde hij den togt naar Martinique bij, welke door de Ruyter na het sluiten van deu Westmunsterschen vrede volbragt werd. In December 1679 werd hij door den stadhouder tot Schout bij Nacht van Zeeland benoemd, ten gevolge van het overlijden van den vice-admiraal Cornelis Evertsen, eenig overgebleven zoon van den in 1666 gesneuvelden luitenant-admiraal Johan Evertzen. In 1684 werd hij vice-admiraal en voerde in 1686 het bevel over een der beide eskaders tegen de rooverijen der Algerijnsche kapers. In 1688 was hij bij het tweede eskader der vloot, die de prins van Oranje naar Engeland overvoerde, en in 't jaar 1690 gaf hij nevens den luitenant-admiraal Cornelis Evertsen, proeven van uitstekende heldhaftigheid in den vermaarden zeeslag bij Bevezier, daar de Franschen wel de overwinning, doch de Engelschen, door de schuld van den admiraal Torrington, de schande en de Nederlanders den roem behaalden. Het schip de gekroonde Burght, dat de vice-admiraal van de Putte gevoerd had, was in dit hevig treffen (daar het zijn groote en bezaans mast verloren had) zoo gehavend, dat hij op een ander moest overgaan, en dat daarna, om niet in 's vijands handen te geraken, verbrand werd. Toen Lodewijk XIV, tot herstelling van Jacobus II op den Engelschen troon in 1692, eene landing in dat rijk wilde doen, en tot dit doel een magtige vloot uitrustte, vereenigden zich de Engelsche en Nederlandsche vloten, onder bevel van den admiraal Russel. De luitenant-admiraal Almonde en de vice-admiralen van de Putte en Callenberg voerden de Nederlandsche vloot aan. Zij verlieten den 27sten Mei van dit jaar de baai van St. Helena, twee dagen later, tegen den middag, begon het gevecht, waarin de Franschen de nederlaag kregen en ettelijke hunner schepen vernield werden. Van de Putte overleed te Vlissingen den 17den April 1695. Met groote staatsie werd zijn lijk in de groote of St. Jacobskerk ter aarde besteld. Hij huwde Johanna Constantia Biscop, dochter van | |
[pagina 503]
| |
Samuel Biscop en Johanna Constantia Cau, die na den dood van haren eersten echtgenoot, in 1672, een tweede huwelijk aanging met den luitenant-admiraal Abm. Adr. van Trappen, gezegd Banckers, welke betrekking op het lot en de vorming van den vice-admiraal van de Putte niet zonder invloed zal gebleven zijn. Hij liet onderscheidene kinderen na.
Zie Smallegange, Chron. van Zeeland, D. I, bl. 772; Brandt, Leven van M.A. de Ruyter, bl. 653, 786, 813, 896; Neufville, Hist. v. Holl., D. III, bl. 126; G. van Loon, Beschrijv. d. Nederl. Hist. Penningen, D. III, bl. 482; D. IV, bl. 30; Sylvius, Vervolg op Aitzema, D. III, bl. 127, 128, 129 enz.; D. IV, bl. 75 volgg.; La Rue, Staatk. en Heldh. Zeeland, bl. 202, 203; J.C. de Jonge, Gesch. v.h. Ned. zeewezen, D. IIIb, bl. 395, 409, 426; D. IVa, bl. 127, 176, 193, 276, 371, 408, 459, 478, 510; D. IVb, bl. 11, 571. |
|