Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 15
(1872)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij[Jacobus Prouning]PROUNING (Jacobus), gezegd VAN DEVENTERGa naar voetnoot1), zoon van den vorige, was met zijn broeder Henricus, op begeerte van den ouden graaf van Culemborg, deelgenoot der lessen en uitspanningen van diens zoon. Van beide broeders komen, gelijk ook van hunnen vader, eenige latijnsche brieven voor in 1593 uit Leiden, waarheen zij in den aanvang van dat jaar, tot voltrekking hunner studiën, vertrokken waren, geschreven. Tijdens het verblijf van de Groot en Hogerbeets op Louvestein, was Gideon, baron van den Boetselaer, heer van Langerak, aldaar slotvoogd, en gedurende zijn afwezen, als afgezant in Frankrijk, had Willem Burchoutsz, in de resol. der staten-generaal sergeant Maior genoemd, het toezigt, de sleutelen en de bewaring van het slot, zoodat dan ook de gevangenen bij hunne komst, aan zijne zorg werden toevertrouwd. Vermits hij hen evenwel te beleefd behandelde, werden zij, drie weken later, onder de bewaring gesteld van den luitenant der bezetting J. Prouning, genaamd Deventer, en werd de commissaris der monstering F. Doubleth, bij missive der Statengeneraal, dd. 27 Junij 1619, gelast, ‘omme, met alle gevoegelijcke middelen den sergeant Maior over te doen leveren aen den lieutenandt-commandeur aldaer Deventer, de sleutels van het huis Louvesteyn’ enz., hetgeen, hoewel met tegenzin van W. Burchoutsz, plaats had. Over zijn betrekking tot en gedrag omtrent de gevangenen leze men, behalve Brandt, | |
[pagina 482]
| |
Burigny, Luden: Broeders Gevangenisse, Dagboek van Willem de Groot van Mr. H. Vollenhoven, en Mr. H. Vollenhoven en G.D.J. Schotel, Brieven van M.v. Reigensbergh, en Floris I en II van Pallant van dezen laatste bl. 137, en bl. 38 der Aant. De laatste afstammeling der Prounings was in 1838 te Brielle nog in leven. |
|