ook bij Calvyn, die een brief aan hem rigtte, in hoog aanzien stond. Hij beoefende de Latijnsche poezy, blijkens een paar gedichten door hem vervaardigd bij gelegenheid van het huwelijk van den graaf van Oost-Friesland. Ook heeft men van hem:
Septem Cyclopeidon libri, origneem, ingenium, institutionem, leges et regnum fatale bisnati Cyclopis, jucundo satyrici generis figmento repraesentantis; olim in gratiam. Interim coepti nunc antem demum Heroico carmine eleborati, recens que editi per Mensonem Poppium Eurothalasseum, alias Oosterseënsem Frisium, verbi ministrum i Mannslagt Frisiae Orientalis. Embd. 1559.
Hij stelde ook een register op der namen van de predikanten, die, tijdens de hervorming, naar Oost-Friesland waren gevlucht achter zijn werkje de mira Dei opera Ao 1566 in terris occidentis visa. Hij was de Calvinistische rigting toegedaan, doch zeer verdraagzaam. Meiners deelt een brief van hem mede.
Zie Meiners, Oost-Friesl. Kerk. Gesch., D. I, bl. 399 vv.; Diest Lorgion, Geschied. d. Hervorm. in Friesl., bl. 41; Boekz. Julij 1731, bl. 575 597; Columba en Dreas, Naaml. der Predd. van Dokkum, bl. 2; Harkenroth, Oost. Fr. Oorspronkelijkh., D. I, bl. 450 volgg.; Dez., Kerk. Geschied.; Gabbema, Verhaal van Leeuwarden, bl. 402; Glasius, Godgel. Nederl.