[Sixtus of Syds van Popma]
POPMA (Sixtus of Syds van), medeafstammeling van een der oudste en aanzienlijkste Friesche geslachten, omstreeks 1460 in bezit van het eiland Ter Schelling, en later te Ylst en Warrega gevestigd. Hij was de zoon van Ausonius van Popma en Ymck van Hettinga. en werd, na den dood van zijn vader, met zijne broeders Titus, Cyprianus. Ausonius en Renicus met de teederste zorgvuldigheid opgevoed. Na de eerste opleiding in Friesland genoten te hebben, werden zij te Groningen door Nicolaus Naupegus in de Grieksche en Latijnsche talen onderwezen en gingen vervolgens met hunne moeder naar Keulen. Hier werden de drie oudsten meesters in de vrije kunsten en de vierde, Ausonius, baccalaureus. Van daar vertrokken zij naar Leiden, om zich op de regtsgeleerdheid toe te leggen en keerden vervolgens naar Friesland terug. Sixtus, de jongste, werd na 1550 geboren, vervolgde, toen zijne moeder met zijne broeders naar Friesland vertrokken waren, zijne studiën te Douay en legde zich daar op de wijsbegeerte en regtsgeleerdheid toe. In 1592 bevond hij zich in Friesland en in 1607 leefde hij nog, blijkens een brief van Titus, vóór het werk de Operis servorum. Hij overleed in 1611 te Ylst en ligt aldaar in de St. Maartenskerk begraven. Hij huwde Hauck Haersma, die hem een zoon en dochter schonk. Ausonius huwde met Jel van Galama en zijne dochter Saeck met Lolle van Epema te Koudum.
Hij gaf in het licht:
Cornelii Celsi Liber de arte dicendi. Colon., 1569.
Commentarii in libros quatuor Institutionum Imperialium, niet uitgegeven.
Zie Saxe, Onom. T. III, p. 448; Magiri Eponomol., p. 684; Suffridus Petri, de Script Fris., dec. XV, no. 4, p. 438, seqq.; Franc. Sweertii, Athen. Belg., p. 679; Foppens, Bibl. Belg., T. II, p. 1160; Io. Alb. Fabricii, Bibl. Lat., T. IV, c. 8; p. 758-773: Dez, Bibl. Lat. Med. aevi, T. IV, p. 597, Scioppius, de arte crit., p. 18; Huberi, Oper. Min., T. I, p. 127 seq., G. de Wal, Orat. de claris Frisiae jurec., p. 23, 81; Hoogstraten, Kok; Nieuwenhuis; Frisia Nobilis, p. 65; Froisset, Biogr. Univ., T. XXXV, p. 208; Iselin, Wörterb., T. III, p. 99.