ding gemaakt) huwde dr. Johan Snellen, medicijn ordinaris der stad Dordrecht, die 2 Junij 1673 kinderloos stierf. Onze dichter, in 1620 à 1625 geboren, overleed den 19 Oct. 1662. Zijn afbeelding, in 1661 door C.G. Fena gegraveerd, vindt men bij Balen met dit onderschrift van A. van Nispen:
‘Heer Overstege hier, die om kort-scherpe taal
In Holland was benaamt den tweeden Martiaal.’
Het boeksken, dat Overstege den titel van dichter hezorgde, voert tot titel:
Wereldlijke en geestelijke Poëzij. Tot Dordrecht. Ter drukkerije van Gilles Neering tegen over de Lomberdebrug. In 't jaar 1661, 12o. Het is opgedragen aan 's mans neef Dirk van Zevender, schout der vrijheid van Rozendaal en Nispen, bevat lofdichten van R. de Carpentier, C. de Bevere, J. van Someren, Joh. Osorin, is in vijf afdeelingen Jufferpligten, Bruilofsdigten, Lofdigten, Puntdigten en Geestelikke gedigten verdeeld, en bevat ten slotte eenige gedichten van zijne tweede gade Le Petit. Vooraan vindt men zijn afbeelding met het genoemde onderschrift en aan den linkerhoek zijn wapen dat bij Balen niet voorkomt. Uit de voorrede blijkt dat deze de tweede en vermeerderde druk, en dat zijne poëzij door velen, die hij wijzers, waanwijzers, alle dingen misprijzers noemt, gelaakt is.
Overstege behoorde tot de zoogenaamde dichterenschool, die zich sedert het verblijf van Cats aan de Merwe, te Dordrecht vestigde, en waartoe een reeks van mannen behoorde, wier namen alleen uit de werken hunner stadgenooten bekend zijn, doch ook de van Somerens, van Nispens, Lydiussen, Hoogstratens, Beaumont, van de Merwede en anderen onder hare voetsterlingen telde. Van velen hunner vindt men lofverzen op Overstege's poëzij, anderen bezongen zijn beide huwelijken, zelfs droeg Adriaan van Nispen hem zijn Grieksche Venus op. Overstege spaarde van zijnen kant ook het wierookvat niet, en toonde dat hij niet minder laay vleijend dan kort-scherp kon zijn.
Zie Balen, Beschrijv. v. Dordr. bl. 781, Scheltema Geschied. en Letterk. Mengelw. D. III: Schotel C. van Overstege in Vad. Letteroef. D. II, bl. 185; Witsen Geijsbeek B.A.C.W. D. II, bl. 39; Balen, Beschr. v. Dordr bl. 121, 122, 937, 1299; Overstege's Poezij; bl. 17, 22, 23 60; Paquot Mém. T. II, p. 45; Muller, Cat. v. Portr.