wijzen voor de eeuwige generatie van Christus; meende in Gen. III alleen gewag gemaakt te vinden van den tijdelijken, niet van den eeuwigen dood; stelde den mensch voor als door God alleen om zijn eigene zonde veroordeeld wordende, en verstond door Paulus uitdrukking regtvaardigheid van God, Gods genegen wil om den zondaar door Christus zalig te maken.
Zijne ambtsgenooten Daniel de Gemmer, Jacobus Doitsma en Wilhelmus van Zutphen (de jongste predikant J. van Rossum stemde niet met hen in) onderhielden hem over zijne zonderlinge wijze van prediken en eischten dat hij ten minste de gevoelens der Remonstranten in zijne leerredenen zou weerleggen. Zulks geen gevolg hebbende, begon men de gemeente tegen hem op te zetten, met dit gevolg dat er zulk eene hevige beroering outstond, dat de magistraat van Zwolle zijne tusschenkomst noodig achtte. De kerkeraad, die deze poging tot herstelling van rust en vrede als eene beleediging achtte, ging voort de zaak op liefdelooze wijze te behandelen, van der Os werd den 18 Dec. 1750 in zijn dienst geschorst en hem het H. Avondmaal verboden tot dat de klassis van Zwolle daaromtrent zou beslist hebben; doch nu kwam de regering, die gematigder dacht, tusschen beiden, vernietigde het vonnis des kerkenraads en verhinderde de klassis die zaak te behandelen; waarmede ook de Overijsselsche staten instemden. Bovendien nam men, op raad van den erfstadhouder, het advies in der theologische faculteit te Leyden, hetwelk hierop neêrkwam: dat de zaak des verschils niet zoo erg was, of zij zou door het wederzijdsche onderteekenen van eenige vredes artikelen wel uit den weg te ruimen zijn. Van der Os en zijn ambtgenoot van Rossum waren hiertoe bereid, doch niet de overige leeraars. Het zou de grenzen van dit woordenboek verre overschrijden, indien wij ook slechts kortelijk den verderen loop van dit geschil volgden, de beroering schetsten die het in de vaderlandsche kerk verwekte, zoo dat niet weinigen ze in gevaar achtten en de reeks van twistschriften, die door beide partijen werden uitgegeven, opsomden. Wij vergenoegen ons met naar de werken van Ypey en Glasius te verwijzen en te vermelden dat
van der Os drie jaren buiten alle betrekkingen bleef, in 1758 de hervormde kerk verliet, tot de doopsgezinden overging, zich door Cornelis Loosjes, leeraar te Zaandam-oostzijde, liet doopen, en predikant der doopsgezinde gemeente werd te Beverwijk. In 1764 werd hij predikant te Zaaudam-oostzijde, legde eenige jaren later zijne bediening neder en begaf zich naar Zwolle, waar hij hoog bejaard overleed. Behalve verschillende twistschriften, gaf hij in het licht:
Predikatien over Hand. XVII:11 Amst. 1753.
- over 1 Cor. 1:33 met aanteekeningen en voorrede van J. van den Honert. Amst. 1755.