[Dirck van Os of Oss]
OS of OSS (Dirck van), zoon van Dirck van Os, (geb. 1505) en van Maria Dokters (geb. 1527, overleden 1583) ontving in het midden der XVI eeuw het levenslicht te Amsterdam. Hij waagde in 1595 met eenige anderen, namelijk Jacob Valk, Christ. Roeltius, Barth, Moucheron, Jan Jansz. Carel enz. een ondernemingsvaart naar de Oost-Indien, die echter mislukte: nog in datzelfde jaar werd hij ook deelhebber van een Amsterdamsch gezelschap onder aanmoediging van Cornelis Houtman, van welk genootschap hij tevens directeur was. Vier schepen werden reeds dadelijk, onder geleide van Houtman, naar de Oost-Indien uitgezonden. Na eene reis van ruim twee jaren teruggekeerd, werd de uitslag zoo bemoedigend bevonden, dat men de vloot verdubbelde. De handel vond spoedig navolging, totdat in 1602 de Oost-Indische compagnie werd opgerigt, waarvan ook van Os alweder een aanzienlijk en vermogend deelhebber was. In 1607 was hij een der eersten, die een gezelschap of compagnie stichten, met het doel om de Beemster droog te maken, waartoe hem toen vooral de gelgenheid gunstig scheen, wijl Lambert Wijngaarts van Vollenhoven, die voor een aanzienlijk gedeelte het eigendomsregt van de Beemster verkregen had, wel genegen was dit regt bij accoord af te staan. Niet alleen was van Os een man van erkende bekwaamheid en doorzigt, maar hij bezat tevens een zeer aanzienlijk vermogen, hij was dan ook verreweg de hoogste inschrijver op de lijst der te bedijken morgentalen. Hij eindigde zijn nuttig en werkzaam leven in de lente van 1613, nalatende zijne weduwe Margrieta van der Pied, zijn ouderen broeder Hendrik van Os, en zijne kinderen Dirk
van Os (in zijns vaders plaats tot heemraad van de Beemster benoemd), François van Os, en David van Os, wiens weduwe nog lang in de Beemster woonde, en eene dochter die gehuwd is geweest met Dirck van Ourlen. Zijn geschilderd portret is in bezit van den heer Stokbroo, heer van Hoogwoud en Aartswoud, en kantonregter te Hoorn en daarnaar in plaat gebragt voor het aan te halen werk van Bouman.
Zie J. Bouman, de bedijking, opkomst en bloei van de Beemster bl. 31, 32; Nederlandsche Reizen D. I. bl. 2 en 4 der Inleiding; Wagenaar, Beschrijv. v. Amsterd. D. IV, bl. 96; Navorscher, D. VIII bl. 132.