Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 14
(1867)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij[Anthonius Gerardus van Onsenoort]ONSENOORT (Anthonius Gerardus van) werd den 27 October 1782, uit brave, burgerouders te Utrecht geboren; zijn vader Huybert van Onsenoort, oefende het vak der heelkunde in die stad uit en werd als gildebroeder, in het toenmaligen collegium medico-chirurgicum, in het jaar 1786 opgenomen. In zijne vroege jeugd, naauwlijks negen jaar oud, werd zijn vader hem door den dood ontrukt; reeds moederloos, en op het tijdstip, dat hij de leiding eens vaders nog zoo zeer behoefde, werd hij met eenen jongeren broeder en twee zusters, als afstammeling van een burger van Utrecht, in het Gereformeerde burger weeshuis opgenomen. De regenten van het gesticht, aan wie thans de zorg voor zijne verdere opvoeding was toevertrouwd, bemerkten weldra in den knaap eenen meer dan gewonen aanleg, welke veel goeds voorspelde. Hij scheen echter meer lust te gevoelen voor een werktuigelijk bedrijf, dan dat hij eenige zucht tot wetenschappelijke ontwikkeling liet blijken. Na geeindigde schooljaren gaf hij de voorkeur aan het vak van schrijnwerken (kastenmaken) waarmede hij gedurende eenigen tijd met vrucht zich bezig hield. Met deze oefening vereenigde zich eene, bij hem heerschende zucht tot lectuur,Ga naar voetnoot(1) en ieder oogenblik, hem van zijn handwerk overschietende, werd daaraan toegeweid. Deze begeerte naar kennis intusschen, meer en meer de overhand verkrijgende, werd naar die mate de lust voor het gekozen ambacht verdrongen, zoodat hij, nu 17 jaren oud, aan de regenten des gestichts de toestemming verzocht, zich op het vak der heelkunde te mogen toeleggen. Dit werd hem toegestaan, en hij ten dien einde, onder de leiding van den ervaren heelkundige J.A. van de Water te Utrecht gesteld. Met een helder oordeel tevens een gelukkig geheugen parende, waren zijne vorderingen zoo in het oog loopend, dat hij reeds binnen een jaar | |
[pagina 116]
| |
in het gesticht zijner opvoeding, ten overstaan van twee genees- en twee heelkundigen, onder welke laatsten ook zijn leermeester, een examen in het vak der ontleedkunde met allen lof doorstond. Twee jaren onder de leiding van de heer van de Water doorgebragt hebbende, verliet hij in den ouderdom van 19 jaren het gesticht en begaf zich naar Amsterdam om zich verder te oefenen. Den 1 Mei 1804 trad hij in militaire dienst bij het hospitaal te 's Gravenhage, alwaar hij als chirurgien sonsaide verbleef tot den 9 Februarij 1806, toen hij tot chirurgien aide major bevorderd werd. Al spoedig echter werd hij tot chirurgien der eerste klasse benoemd. Den 17 Januarij 1806, onder het bewind van koning Lodewijk, werd hij gecontinueerd als chirurgien principalGa naar voetnoot(1) en tevens benoemd tot lijf-medicus van de heeren van Grasveld en Daendels, gouverneurs generaal van de Nederlandsche Oost-Indische bezittingen. In genoemde betrekking volgde hij laatstgemelde op een Amerikaansch schip met den staf en bagaadje van dien gouverneur. Deze bodem, welke over Noord-Amerika naar Batavia bestemd was, werd door de Engelschen genomenGa naar voetnoot(2), in het vermoeden dat de gouverneur-generaal Daendels zich aan boord zoude bevinden. Gedurende een kortstondig verblijf in New-York, waarvan hij melding maakt in een zijner werkenGa naar voetnoot(3), maakte hij gebruik van de gelegenheid zijne kunde en ervaring te vermeerderen. Alras uit de Engelsche krijgsgevangenschap ontslagen, treffen wij hem wederom aan op het Nederlandsch oorlogsfregat de Gelderland, bestemd naar de goudkust van Guinea, ten einde van daar zijne vroeger mislukte bestemming te volgen. Deze bodem, welke den 5 Maart 1808 de reede van Texel verliet, had aanvankelijk reeds met tegenspoeden te kampen. Door het lek worden van het vaartuig, was de kapitein Pool verpligt te Bergen in Noorwegen ter kalefatering binnen te loopen, hetwelk op den 24 Maart plaats vond.Ga naar voetnoot(4) Spoe- | |
[pagina 117]
| |
lig was het schip hersteld, en den 4 Mei zeilde het weder uit tot voortzetting van de reis. De oorlog met Eugeland, welke toen op het hevigst woedde, maakte de zee zeer onveilig; op alle Nederlandsche vaartuigen werd jagt gemaakt en ook de Gelderland ontging dit gevaar niet; den 19 Mei werd het door het Engelsche oorlogs-fregat the Virginie aangeklampt, en op het vernemen, dat het een Nederlandsche bodem was, in een gevecht gewikkeld, hetwelk de overgaaf ten gevolge had, na een dappere verdediging en het verlies van 13 dooden en 43 gekwetsten. Van Onsenoort die als passagier aan boord wasGa naar voetnoot(1) verleende hier den gekwetsten grooten bijstand; met den Chirurgijn-Majoor Tappert behandelde hij onverschrokken de lijders onder het hevigst vuur; hij was met den overste van Gorkum en de kommissaris ordonnateur Kok, de laatste, die zich aan boord van het veroverde vaartuig bevond. Het schip Gelderland werd door de Virginie te Cork opgebragt, alwaar de admiraal der engelsche vlag gestationeerd was. Beklagenswaardig was toen het lot der gevangenen; zij waren bij het nuttigen van schrale scheepskost, verpligt steeds tusschendeks op een zeil te slapen Gelukkig dat dit niet van langen duur was. De heer Kok overleed sedert aan de gevolgen. Velen werden ziek, doch van Onsenoort had aan zijn sterk ligchaamsgestel zijne voortdurende gezondheid te danken. Den 21 Mei verliet het engelsche fregat met de gevangenen de reede van Cork, en wierp den 1 Junij op de reede van Plymouth het anker. Als passagier had van Onsenoort het geluk alhier het lot van 's lands ambtenaren, immers voorshands niet te deelen.Ga naar voetnoot(2) Den krijgsgevangenen werd Moreton Heamstead, in het graafschap Devonshire, als verblijfplaats aangewezen. alwaar zij negen maanden vertoefd hadden, toen in Februarij 1809, hun verlof aankwam, om naar het vaderland terug te keeren.Ga naar voetnoot(3) | |
[pagina 118]
| |
Na een verblijf van acht dagen op het Cartelschip, hetwelk hem naar het vaderland overvoerde, wierp deze bodem op de reede van Hellevoetsluis het anker. Teleurstellend was het verbod van te mogen ontschepenGa naar voetnoot(1): eerst den volgenden dag, na de aankomst van eene speciale vergunning uit 's Gravenhage, werd ook van Onsenoort ontscheept, die zich onmiddelijk naar 's Gravenhage begaf, alwaar hij, na afgelegd verslag zijne mislukte reis, in denzelfden rang bij het leger geplaatst werd; immers hij woonde in het jaar 1809 den veldtogt in Zeeland, tijdens het landen der Engelschen op Walcheren, bij. De inlijving van het koningrijk Holland in het fransche keizerrijk bragt geene verandering in het lot van van Onsenoort te weeg; hij bleef tot 1811 in denzelfden rang, tot dat, op den 31 Januarij van dat jaar, eene aanstelling als chirurgijn majoor bij het fransche leger in Portugal hem naar dat koningrijk riep, alwaar hij al de moeijelijke en gevaarlijke veldtogten mede maakte. Van daar vertrok hij met het fransche leger naar Spanje, alwaar hij den bekenden worstelstrijd tusschen vrijheid en overheersching bijwoonde, onder het opperbevel van de maarschalken Massena, Marmont en SouetGa naar voetnoot(2) wien hij vergezelde in de veldslagen te Busaco, Salamanca, Victoria, op verschillende plaatsen in de Pijreneen en te Toulouze.Ga naar voetnoot(3) In den veldslag bij Salamanca bragt hij den maarschalk Marmont, die gevaarlijk gekwetst werd, de eerste hulp toe. Bij de terugkomst van het fransche leger uit Spanje. werd van Onsenoort, den 16 Mei 1814, in denzelfden rang overgeplaatst bij het leger van het zuiden, vanwaar hij, bij den val van Napoleon, den 1 Junij, bij het 1 regement van linie overging. Toen, door den algemeenen maatregel van 31 Augustus 1814, alle vreemdelingen uit de fransche dienst eervol ontslagen werden, behoorde hij onder diegenen, welke van dat ontslag gebruik maakten. Na nog eenigen tijd zich te Parijs te hebben opgehouden, waar hij van de menigvuldige gelegenheden, welke tot vermeerdering zijner kennis zich aldaar aanboden, met den mees- | |
[pagina 119]
| |
ten ijver gebruik maakte, keerde hij in zijn vaderland terug, alwaar eene aanstelling in zijnen ouden rang hem dadelijk te beurt viel. Reeds spoedig was van Onsenoort in de gelegenheid den natuurgenoot hulp toe te brengen; tijdens den veldtogt van Waterloo in 1815, was hij belast met de behandeling van de gekwetste pruissische soldaten in het Lazaret Vloerbak te Leuven. Hoezeer hij zich hier van zijnen pligt kweet, getuigt de Divisie-generaal-arts Dr. Gräfe, die aan het hoofd van de pruissische geneeskundige dienst stond, in zijn voordragt aan den minister, voor de ridderorde van den rooden Adelaar.Ga naar voetnoot(1) Van den 18 Junij tot den 6 October 1815 was hij in dit hospitaal met den meesten ijver, onafgebroken werkzaam, toen de directie over hetzelve opgedragen werd aan den Oberstabs-arzt Dr. Weber, met bevel het naar Faucon over te brengen. In dit tijdsverloop werden er 12 a 15000 pruissische krijgslieden in dit hospitaal, onder zijn toezigt behandeld, in welke moeijelijke taak hij getrouw werd bijgestaan door den gevangen franschen inspecteur generaal van de geneeskundige dienst, den baron Larrey.Ga naar voetnoot(2) Bij besluit van Z.M. den koning der Nederlanden van 20 Maart 1817 aangaande de oprigting van 's rijks hospitaal te Leuven en te Leyden, werd van Onsenoort het volgende jaar als officier van gezondheid der le klasse bij het hospitaal in eerstgenoemde stad aangesteld, en tevens met het onderwijs belast Gedurende vier achtereenvolgende jaren onderwees hij aldaar de theoretische en practische chirurgie en oogheelkunde; tevens werden hem de lessen in de oogheelkunde, aan de hoogeschool aldaar opgedragen,Ga naar voetnoot(3) en hem in hetzelfde jaar, den graad van medicinae et chirurgiu doctor verleend. Zijne dissertatie de cataracta, welke niet gedrukt is, gaf aanleiding tot het later door hem uitgegeven werk over de graauwe staar enz.Ga naar voetnoot(4) Toen in 1822, de beide rijks hospitalen te Utrecht vereenigd werden, benoemde Z.M. van Onsenoort tot eersten officier van gezondheid bij deze nieuwe inrigting. In dat | |
[pagina 120]
| |
zelfde jaar opende hij zijne lessen met eene redevoering over de militaire chirurgie geschiedkundig beschouwd enz. Het was omtrent dezen tijd, dat de bekende oogziekte onder de militairen, zich ook in het Nederlandsche leger meer verspreidde. Van Onsenoort werd op hoog bevel, eene inspectie in Belgie opgedragen, waar deze ziekte onder de troepen bijzonder woedde. Ook bij ons bleef er een groot verschil heerschen in de gevoelens over de oorzaken, welke het ontstaan der oogziekten bevorderden en hare voortduring en verspreiding begunstigden. Dit gaf aanleiding tot menigerlei geschriften van onze militaire artsen, en zelfs begonnen er ook buitenlandsche geneeskundigen zich mede te bemoeijen; enkelen schenen niet ongenegen er winst mede te willen bejagen. De oogarts Adams uit Londen bood het gouvernement aan tot geenen geringen prijs, de oogziekte in het Nederlandsche leger te zullen uitroeijen. De stukken tot deze onderhandeling betrekking hebbende, werden door den toenmaligen inspecteur-generaal Harbaur aan van Onsenoort medegedeeld; deze droeg ook het zijne bij, dat men aan de schatkist eene zeer aanzienlijke som bespaarde voor den aankoop van een geheim, waartoe een schat, zonder doel zoude verkwist zijn geworden. De ondervinding had toch reeds genoeg geleerd, dat door een geheim middel niets meer zoude verkregen worden, dan men tot dusverre, door doelmatige hulpmiddelen te vergeefs beproefd had. Men mag dus in dezen ook van Onsenoort dank weten, dat door zijne bemoeijingen eene aanzienlijke som gespaard, en de eer der Nederlandsche militaire artsen niet verder gekrenkt werd.Ga naar voetnoot(1) In het laatst van het jaar 1827 werd hem door den koning eene verplaatsing als eerste officier van gezondheid bij het hospitaal te Nymwegen gezonden, ten einde hem, bij ontheffing van vele werkzaamheden, meer gelegenheid te geven, tot de voortzetting van zijn letterarbeid. Bij deze gelegenheid boden hem de kweekelingen van 's rijks hospitaal, als een bewijs van hoogachting en dankbaarheid, eene instrument-tasch met zilveren werktuigen aan, benevens een adres, waarin zij de gevoelens hunner erkentenis, op de ondub belzinnigste wijze aan den dag leg den. Daar van Onsenoort meende deze overplaatsing met zijne betrekking niet te kunnen vereenigen, verzocht hij, dat hem voorloopig een verlof mogt worden toegestaan; later oordeelde hij beter, van wege eene uitgebreide en even | |
[pagina 121]
| |
winstgevende practijk, zich geheel aan den dienst te ontrekken. Van nu af aan wijdde van Onsenoort zicb geheel en al aan letterarbeid, en aan de behandeling zijner lijdende natuurgenooten, en spoedig werd zijne hulp op eene hoogere schaal noodzakelijk, toen namelijk de cholera in 1832, zich op eene dreigende wijze binnen Utrecht vertoonde. Eene der armoedigste en uitgebreidste wijken der stad (wijk C) viel van Onsenoort ten deel; hij liet zich deze keuze gaarne welgevallen. Het vooroordeel, wegens de behandeling der lijders berokkende hem in deze, waarlijk onbeschaafde wijk, in den aanvang groote onaangenaamheden, doch zijne overredingskracht en vasten wil bewezen den lijders, dat hij voor hun behoud alleen werkzaam wilde zijn; hij betrok eene woning in de nabijheid dezer wijk en overtuigde, zoowel door zijne zorgen, als door opofferingen uit eigene middelen ter voorziening in voedsel, deksel enz. hen weldra van de waarheid zijner gezegden. Na den afloop der ziekte weigerde hij de geldelijke belooning, welke van wege de stad den geneesheeren was toegedacht, doch nam gaarne van de bewoners dier wijk eenen zilveren inktkoker aan, hem als een blijk van erkentenis voor zijne menschlievende hulp aangeboden. Reeds sedert geruimen tijd, bij herhaling aan rheumatismus lijdende, werd hij eindelijk genoodzaakt van zijne zoo werkzame loopbaan afstand te doen, doch ontving nog lijders aan zijn huis, ja zelfs toen hij zijne legerstede niet meer kon verlaten, was hij nog de hulp der lijdende menschheid. Zijne snel toenemende ziekte in eene verzwakking ontaard, deed hem den 23 December 1841 nog zeer onverwachts bezwijken, na eene bedlegering van slechts weinige dagen. Hij bereikte den ouderdom van 60 jaren. Zijn stoffelijk overschot werd op eene plegtige wijze, met de militaire eerbewijzen, aan zijnen rang verknocht, den 27 daaraanvolgenden, ter aarde besteld. Onderscheidene zijner vrienden vergezelden het lijk naar de laatste rustplaats. Hij had dus slechts kort genot van het pensioen, hetwelk hem den 22 April 1841 door Z.M. Willem II goedgunstig werd toegestaan. In Belgie vatte een zijner waardigste leerlingen, het voornemen op het leven van van Onsenoort, uit een wetenschappelijk oogpunt beschouwd, te beschrijven, en zijne verdiensten vooral met betrekking tot de oogheelkunde in een waardig daglicht te stellen. Het portret is een getrouwe afbeelding der oorspronkelijke schilderij van J. Verhagen voor weinige jaren vervaardigd. Van Onsenoort was lid van het genootschap van kruiden landbouwkunde te Leuven; het geneeskundig genootschap te Leuven; het genootschap ter bevordering der heelkunde te Amsterdam (8 oct. 1821); het provinciaal Utr. genoot- | |
[pagina 122]
| |
schap; La société des sçiences medicales et naturelles de Bruxelles (15 Mei 1829); Societas medica Bruxellensis (25 Nov. 1829) La société de mêdicine de Gand. (13 Dec. 1836) La société de medicine d'Amiens; Le cercle Medico-chirurgica de Bruxelles.
Zijne voornaamste schriften zijn:
Observations sur le retablissement de la vue in Annales de la Médicine Physiologique, par F.J.v. Broussais, l'année 1822 p. 89. Verhandeling over de graauwe staar met betrekking tot de verschillende kunstbewerkingen, welke tegenwoordig tot derzelver genezing in gebruik zijn, alsmede iets over den kunstigen oogappel en de belangrijkste, sedert Cheselden, tot op heden aangewende en nog bestaande methoden, door welke dezelve kan gevermd worden. Amst. 1819 8o. De operative heelkunde, stelselmatig voorgedragen. Amst. 1822-1827, 3 d. 8o. De geneeskundige heelkunde, stelselmatig behandeld, ten leiddraad bij zijne lessen en in verband gebragt met zijne operative heelkunde. Amst. 1825-1827, 3 d. 8o. Beschrijaing van den heelkundigen veldtoestel (Apparatus chirurgico-castrensis) door hem uitgevonden en veranderd, uitgegeven en onder deszelfs opzigt vervaardigd door T. Bonneels chirurgicale instrumentmaker te Brussel. Gorinch. 1828 met afb. Description de l'appareil chirurgical de campagne, composé par A.G.v.O. et confectionné sous sa surveillance par F. Bonneels. Bruxelles 1828 fig. 8o. Bijdragen tot de geschiedenis van de vorming van een kunstigen oogappel, in het algemeen, en tot die voor Nederland in het bijzonder; inzonderheid om deze kunstbewerking, volgens geheel nieuwe methode en daartoe uitgedachte, zeer eenvoudige instrumenten te verrigten, gestaafd door practische gevallen. Utrecht, 1829 8o. De militaire chirurgie geschiedkundig beschouwd en met betrekking tot derzelver uitoefening, zoo bij de land- en zeemagt als in de koloniale dienst onderling vergeleken, benevens de ptigten, die een officier van gezondheid, zoo in vrede als in oorlogstijd, doch inzonderheid op het slagtveld te vervullen heeft; geschetst in eene redevoering, bij gelegenheid van den aanvang der lessen in den jare 1822 in het groot rijks Hospitaal te Utrecht bij N. van der Monde in gr. 8o. met het portret van den schrijver. De kunst om de oogen wel te verplegen en voor ziekten te bewaren, een handboek ten dienste van alle standen, geslachten en ouderdom, volgens eene rijpe ondervinding, te zamen gesteld, met afbeeldingen. Utrecht in gr 80. | |
[pagina 123]
| |
Geschiedenis der oogheelkunde, als inleiding tot het onderwijs derzelve betracht. Eene redevoering gehouden bij den aanvang der lessen te Leuven in 1828, benevens een overzigt der literatuur betreffende dit onderwerp, sedert dien tijd tot op heden. Utrecht 1838 gr. 8o.
De operative heetkunde, stelselmatig voorgedragen, Amst. 1822-1827, 2de verbeterde en zeer vermeerderde druk, 3 deelen, 4 stukken, Amst. 1835-1837 met platen.
Genees- en heelkundig handboek over de oogziekten en gebreken, in derzelver geheelen omvang, 2 deelen met 4 gekleurde platen. Amst. 1839-1840.
Het Nederlandsch lancet, tijdschrift aan de practische chirurgie en oogheelkunde gewijd. Gr. 8o. 1832 1842, 4 jaargangen met platen en portretten.
Opgave eener nieuwe manier om de afzetting van den arm in het schoudergewricht te verrigten (met afb.) medegedeeld door J. van de Velde in Prakt. Tijdschrift voor de geneesk. in al haren omvang. 1828 st. I bl. 52.
Nieuwe manier ter wegneming van het druifgezwel van het horenvlies. Met afb. t.a.p. 1829. st. I bl. 31.
Genezing der waterbreuk, door binding en nadere wijziging dezer kunstbewerking, medegedeeld door J. van der Velde met 2 afb. t.a.p. 1829, st. IV, bl. 310.
Nieuwe methode om den arm uit het schondergewricht door ééne snede weg te nemen in Gen. bijdr. door C. Pruys van den Hoeve 1827, D. II, st. 1 bl. 62. Schildvormig beursgezwel in en beneden de wenkbraauw; wegneming deszelven, aanwending der drooge hechting en genezing met een naauwlijks merkbaar lidteeken, (met afb.) in het Nederl. Lancet 1838, st. 6, bl. 203. Mijne wijze van behandeling der beursgezwellen aan of in den omtrek der oogleden. T.a.p. 1839, st. II, bl. 490. Verslapping van het bindvlies van het bovenste ooglid (prolapsus conjunctivae palp. superior.) waardoor het gezigtvermogen verhinderd werd, wegneming en genezing. T.a.p. 1838, st. 3, bl. 87. Eenige bedenkingen betrekkelijk de amputatie door de cirkelsnede of door de lapvorming. T.a.p. 1839, st. 5, bl. 363. Waarneming van een druifgezwel van den regenboog binnen de voorste oogkamer (staphyloma iridis intra bulbum) T.a.p. 1839, st. 6, bl. 346. Scheeve hals door onvolkomen verouderde ontwrichting aan de linkerzijde van den vierden en vijfden halswervel, door mechanische middelen bestreden. Met afb. T.a.p. 1839, st. 12, bl. 562. Operatie eener hazelip, bij een man van 28 jaren, stilling | |
[pagina 124]
| |
der bloeding door omdraaijing (torsio arteriarum) met 1 afb. T.a.p. 1838, st. I, bl. 31. Welgeslaagde behandeling van den aangeborenen buitenwaarts gekeerden horrelvoet (varus) met behulp van mechanische middelen met 1 afb. T.a.p. 1839, st. 10, bl. 420. Waarneming van aanmerkelijke met haar begroeide moedervlekken (naevi materni pilares) over de geheele oppervlakte des ligchaams verspreid met afb. T.a.p. 1839, st. I, bl. 25. Vergroeijing der neusbuis aan derzelver neusgedeelte. T.a.p. 1838, st. I, bl. 19. Aanvankelijke kwetsing van het regteroog met verplaatsing en uitneming des lens. T.a.p. 1838, st. I, bl. 18. Orthopaedie, inleiding en strekking derzelve. T.a.p. 1838 st. I, bl. 20. Behandeling van een peesknoop door pleisters, bedeeld met het proto-iodur. hydrarg. T.a.p. 1838, st. 2, bl. 52. Bijdrage tot de geschiedenis der aanwending van het gegesmolte salpeter zure zilver. (nitr. argent. fus) onder den eenen of anderen vorm als ectroticum, in oogontstekeningen met slijm-vloed enz. T.a.p. 1838, st. IV, bl. 122. Waterbreuk van den traanzak (hydrocele sacci lacrymalis) Met afb. T.a.p. 1839, st. 7, bl. 234. Aanmerkelijke onvolkomen uitwendige verspreide traanzakpijpzweer (fistula sacci lacrymalis incompleta, externa, diffusat), met goed gevolg door de kunstbewerking bestreden, met 1 afb. T.a.p. 1839, bl. 8, 387. Behandeling der vet gezwellen aan de oogleden door de uitwendige aanwending van de calomel onder zalfvorm. T.a.p. 1838, st. II, bl. 57. Behandeling der vlekken van het doorschijnend horenvlies door creosot. T.a.p. 1838, st. 1, bl. 17. Aanmerkelijke waterbloedbreuk (hydrohaematocele) bij een man van hooge jaren onder bezwarende omstandigheden, door de kunstbewerking metgoed gevolg bestreden. T.a.p. 1839. st. III bl. 17. Waterbrenk, behandeld door de naaldsteek (acupunctura) na gedeeltelijke mislukking der inspuiting met tinct. iod. T.a.p. 1838, st. 2, blad 64. Nieuw instrument van Wagner, tot vorming van een kunstigen oogappel, getrokken uit de Algemeene Medicinische annalen voor de maand October 1818 in Hippocrates D. IV. st. IV. bl. 318. Nasporingen betreffende de Egyptische oogontsteking door R. Chamseru. T.a.p.D. V, stuk 8, bl. 235, D V, st. 4, bl. 341. Tweede geval van gelukking eener kunstmatige verplaatsing der pupil met inklemming in het harde oogvlies (sclerotica) van een gedeelte oogappelrands van den regenboog (met 1 afb.) | |
[pagina 125]
| |
in Praktisch tijdschrift enz. 1823 supplem. band. 1, st. 2, bl. 170. Beschrijving en afbeelding van een brilvormig werktuig, ter verhelping van het scheelzien in Algem. Vad. Letteroef. 1829 D. XIX, st. 2, bl. 201. Genezing der waterbreuk door binding (ligatura) in Gen. bijdr. door Pruys. van der Hoeven. 1827 D. II, st. I, bl. 80.
Zie Visscher, Hist. Tijdsch. bl. 3; Levensb. van dr. A.G.O. in Ned. Lancet 1 s. IV, bl. 620; Levensb. in v.d. Monde Tijds. D. VIII, bl. 145 m. portret naar de oorspronkelijke schilderij van J. Verheijen, dat naar het ms. van den schrijver door ons is gevolgd); Progr. v.h. Prov. Utr. Genoots.; Konst- en Letterb. 1841, d. I. Notice sur G.A.v.O. par Florent Cunier Brux. et Leipz. 1842, o; Holtrop Bibl. Med. et chir. p. 265-267. |
|