voor zoo veel dit destijds met de belangen van landbouw en nijverheid strookte.
Hem viel de onderscheiding te beurt van in 1829 tot ridder en in 1849 tot Commandeur der Orde van den ned. Leeuw benoemd te worden.
Hij was lid van onderscheidene geleerde Genootschappen, o.a. van het Friesch Genootschap van proefonderviudelijken Landbouw; van het prov. Utrechts Genootschap, en van het Oudheidkundig Genootschap te Athene. Hij huwde Petronella Jacoba Matthyssen en overleed te 's Hage 20 Jan. 1864.
Hij schreef: Disputatio juridico-literaria, de M. Tullii Ciceronis Oratione pro A. Licinio Archia poëta, L. Bat. d. 29 Oct. 1808, 8o. Een blad proefschrift, dat destijds zeer grooten opgang maakte.
(D. Wyttenbachii) Philomathia, S. Misc. Doct. Liber 1. p. 190-200.
Part. Berigt.