[Jonker Marten van der Nijtzem]
NIJTZEM (Jonker Marten van der), van den Nijtsem, van der Nijtzem, van Nijsten, Nisten, zoon van Karel of Carle van Nijtzem, die in 1539 onder de raden van den hove van Friesland vermeld wordt en in 1569, de waardigheid van voorzitter in dit hof bekleeddende, overleed. Hij was de eerste der afgevaardigden van het platte land, dat is van de Edelen en Eigengeëerden buiten de steden, die de Unie van Brussel in 1577 teekende. Hij vertegenwoordigde bij de Unie, zoo als bij andere gelegenheden, het landschap Westergo. Hij was een ervaren staatsman, wiens dienst wegens zijne bekwaamheden en vele aangelegenheden ten nutte van het vaderland gebezigd werd. In de moeijelijkste omstandigheden, ten welke zich Friesland, zich gedurende de eerste jaren der Spaansche omwenteling, bevond, betoonde hij zich een ijverig verdediger van de regten en vrijheden zijne provincie. Hiervan gaf hij blijken in het jaar 1572, toen hij aan de onmatige geldsvorderingen van Billy een mannelijken tegenstand hielp bieden. Doch, toen de oneenigheden, wel verre van af te nemen, in dat gewest na dien tijd hooger en hooger klommen, en het misnoegen tegen den Stadhouder dagelijks toenam, besloten de Friezen, jaloersch op de handhaving hunner voorregten, in 1574 een afgezant naar Requesens te zenden, om over de handelwijze van Billy te klagen. Deze gewigtige en tevens gevaarlijke last werd aan Van Nijtzem opgedragen, in welks uitvoering hij met vele bezwaren te kampen had, doch van welken hij zich tot genoegen zijner landgenooten kweet. Een gedurige tegenstander aan de geweldadigheden van Billy geweest zijnde, werd van' Nijtzem, bij de omwenteling van 1576 en 1577, het meest geschikt geacht om met de twee hier vermelde afgezanten naar Brussel te verreizen, en om Friesland met de Algemeene Staten te
vereenigen.