Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 13
(1868)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij[Willem van Zuylen van Nyevelt]NYEVELT (Willem van Zuylen van), heer van Bergambacht, Aartsbergen, Ammers. Darthuisen, zoon van den vorige, werd in 1538 te Utrecht geboren, in de ridderschap van Utrecht en Zuidholland ingeschreven en achtereenvolgende drost of hofmeester van Culemborg (1672), schout van Dordrecht (1574) en Zuid-Holland (1587), drost van Muiden, baljuw van Gooiland, Naarden, Weesp, en bekleedde vele andere krijgs- en staatkundige betrekkingen. Hij onderscheidde zich als staatsman, krijgsman en geleerde. Hij was een der warmste aanhangers en vrienden van den prins van Oranje, en een der eersten, die het smeekschrift der edelen teekende, en was onder hen, die het den 5den April 1565 aan Margaretha van Parma overhandigden. Dit en zijn ijver voor de goede zaak, zijn deelname aan alles wat haar bevorderde, had zijn banvonnis met verbeurdverklaring zijner goederen. Hij vlugtte naar Wesel, waar hij de eerste kerkvergadering der Hervormden bijwoonde en hare handelingen onderteekende. Hier uit blijkt. dat hij ook om de godsdienst voortvlugtig was, gelijk Hooft schrijft, die er bijvoegt ‘dat deze edelman van statelijken huize de kost met zijne handen moest winnen en zich te Emmerik met boekenbinden geneeren.’ Ook hield hij zich onledig met het overzetten van eenige werken, zoo als van de Chronyk van Johannes Cario of Carion, die hij in 1586 te Dordrecht geheel in het licht gaf.Ga naar voetnoot(1) | |
[pagina 390]
| |
Nadat Alva Nyevelt uit zijn vaderland had gebannen, bleef zijn hart er echter aan gehecht. Van hier, dat de drost van Embden hem in 1568 met een geheimen last naar Dirk Sonoy zond en dat Willem I in 1572 eigenhandige briefwisseling ter bevordering van 'slands algemeen belang met hem hield. Niet lang daarna schijnt hij van Wezel naar Nederland te zijn weergekeerd, want in 't einde van 1572 vertrok hij als gezant met den heer van Noordwijk naar Engeland, om onderstand in volk en geld bij de koningin te zoeken. Bij het toenemen zijner achting bij de voorstanders der vrijheid, rees de haat der Spanjaarden, zoodat hij van de algemeene vergiffenis in 1574 werd uitgezonderd en in 't volgend jaar Engeland moest ruimen. Hij bekleedde voorts de aanzienlijkste posten, zoo binnen als buiten 's lands. In 1580 verliet hij zijne beide ambten van schout van Dordrecht en bailliu van Zuidholland, welligt daartoe door den last van andere ambtsbedieningen bewogen, want in 1577 was hij bekleed met de waardigheid van drossaard van Muiden, baljuw van Gooiland enz., en reeds twee jaren vroeger in de ridderschap van Holland beschreven. In de laatste betrekking onderteekende hij in 1575 de eerste unie tusschen Holland en Zeeland, en in datzelfde jaar werd hij mede afgevaardigd tot den vredehandel te Breda. In 't volgende jaar werd hij naar Zeeland gezonden, om met den prins over den vrede te handelen, en hielp de pacificatie van Gend tot stand brengen. In 1580 onderteekende hij, wegens de Staten van Holland, de overdragt der hooge waardigheid aan den prins van Oranje en twee jaren later werd hij gemagtigd tot het ligten der gedingstukken, bij den geheimen en grooten raad te Mechelen berustende, en de ingezetenen van Holland rakende; in 1586 liet hij zich bewegen om met andere gezanten naar Engeland te gaan, en in 't volgende jaar de hooge overigheid dezer landen andermaal der koningin aan te bieden. Eindelijk was hij in 1591 de eerste der acht gevolmagtigden uit de Staten van Holland, die, benevens acht predikanten, eene nieuwe kerkordening beraamden, in welke vergadering echter niet hij, maar Oldenbarneveld meest het woord voerde. Zoo gelukkig hij in 1568 het geweld van Alva ontkomen was, zoo ijdel waren de listige aanslagen in 1587 van Leycester om hem op te ligten. | |
[pagina 391]
| |
Niet hij, gelijk sommigen schrijven, maar zijn zoon Frederik werd te Utrecht, omtrent dien tijd, niet zonder voorweten van Leycester, in hechtenis genomen. De graaf had echter ook op den vader geen goed oog, omdat deze zich geheel aan de zijde der Staten van Holland hield. Hij gaf aan twee hoplieden, die binnen Naarden waren, heimelijken last, om Nyevelt met list naar die stad te lokken, hem aldaar gevangen te nemen en naar Utrecht te brengen. Het plan, om hem te Muiderberg op te ligten, zou gewis gelukt zijn, indien hij vooraf geen berigt van den aanslag gekregen en een genoegzaam aantal krijgsknechten tot zijne veiligheid medegenomen had. Deze geweldadige stap van Leycester, maakte Nyevelt des te vuriger, om den graaf te weerstaan, en hij liet niets onbeproefd ter verzekering van Naarden voor de Staten van Holland, hoewel zijn toeleg vruchteloos afliep. Gailliard vermeldt hem ook als krijgsman en schrijft: ‘Guillaume de Zuylen van Nyevelt servit en qualité de capitaine sous les drapeaux de Frans (?) de Brederode: suivit celui-ci dans ses principales campagnes et se distingua surtout à Vianen, à Vreeswyck et à Utrecht.’ Hij overleed te 's Hage den 28sten October 1608 en werd in zijn familiegraf te Aartsbergen bijgezet. Hij huwde te Utrecht 1. Catharina Ram, dochter van Adam Ram en Anna van Cuyck; 2. in 1559 te 's Hage Agatha Booth, in 1589 op het slot te Muiden overleden, dochter van Arent Booth, drost van 's Hage, gouverneur van Franeker, grietman van de Bilt in Friesland, en van Geertruida van Leeuwen; 3. Agnes t' Seraarts, weduwe van Dirk van Wassenaar Duvenvoorde, bailliu en dijkgraaf van het land van Voorn, en dochter van Lodewijk van Leeuwen, bailiu van 's Hage, en Margaretha van Halmale. Hij liet na Willem (die volgt), Adam (die volgt), Arent, ingeschreven in de ridderschap van Utrecht, gouverneur van Schenkenschans, in 1599 door den admiraal van Arragon vruchteloos belegerd. kinderloos in 1626 overleden, Abraham, kinderloos in Engeland overleden, Frederik (die volgt), Catharina, chanoinesse van Leeuwenhorst.
Zie Burman, Traj. erud. p. 30-32, 364, 365; J. de Timmerman, de Unione Holl. et Zeel. p. 43; Gailliard, p. 67; Archiv. de la Maison d'Orange, T. IV. p. 93 enz. Bor, Ned. Hist. (uitg. 1621). B. II. bl. 64, III. bl. 119, IV. bi. 153, 174, VI. bl. 29, VIII. bl. 88, 96, IX. bl. 174, 176, 177, 191, 192, XV. bl. 197, 201, XVII. bl. 29, XX. bl. 30, XXI. bl. 40, 55, 73, 74, XXII. bl. 14-18, 63-71, 78-90, XXVIII. bl. 43-49, 64-66, 72, 73, 103, XXVIII. bl. 20, XXX. bl. 31, 32; Hooft, Ned. Hist. Inl. bl. 7, 8, 19, B VII. bl. 299, VIII. bl. 327, X. bl. 411, 443. XI. bl. 162, XV. bl. 1125, 1140, 1141; van Meteren, Ned. Hist.; Goudhoeven, Chron. bl 194; van Leeuwen, Bat. Ill. bl. 768, 1021; Balen, Bes. van Dordr. bl. 8, 237, 850; Wagenaar, Vad. Hist. D. VI. bl. 122, 184-197, 211, 232, 233, 466, D. VII. | |
[pagina 392]
| |
bl. 29-31, 109, 110 133. 134, D. VIII. bl. 192, 193, 263; te Water, Verb. der Edel. D. III. bl. 179-194, D. IV. bl. 309-313 en Bijl. A. en B. bl. 313-315; Pars, Bat. Schr. bl. 234, 235; A.v.d. Capellen, Gedenks. voorr. bl. 33 volgg. Beaufort, Leven van Willem I, D. II. bl. 337, 338; van Loon, Ned. Historiep. D. I. bl. 97, 313, 415, 416; Res. der Staten van Holl. op de aangeh. jaren. Tegenw. Staat der Ned. D. VI. bl. 470, 471; Bondam, Onuitg. Stukk. D. I. bl. 142, 200, 301, D. V. bl. 260; 's Gravenzande, 200 jarige Ged. der Synode te Wesel, bl. 219; Kerk. Plakaatb. D. III. bl. 404; van Goor, Bes. van Breda, bl. 143; Utenbogaert, Kerk. Hist. D. II. bl. 257 278; van Meteren, Ned. Hist. D. II. bl. 50, D. V. bl. 108-111, D. VI. bl. 12; Marcus, Sent. van Alva, bl. 29, 31, 110, 148-154, 251, 252, 349, 352, 357; Hoogstraten o.h.w Aartsbergen en Bergambacht; Kok, Woordenb. o.h.w. Nyevelt. van der Vynckt, Hist des Troubl. des P.B. (uitg. van Tarte) D. II. bl. 333, 334; Collot d'Escury, Holl. Roem, D. IV. bl. 216; Schotel, Abd. Rijnsb. bl. 246; Dez. Iets over J.v.N. in Nijhoffi Bijdr. voor Vad. Hist. en Oudh. D. III. bl. 173 volgg. de Wall. Prov. van Dordr. hl 1666; Scheltema, Staatk. Ned. L.G. Visscher, Hist. Tijds. D. III. bl. 173 volgg. voorts Cerisier, Bilderdijk, Arend, Macanley, Kobus en de Rivecourt, Woord. der Zamenl.; d'Ablaing, Ridd. Vel. bl. 99. |
|