Zaligmaker vind.’ Voorts zwoer hij met opgestoken vingeren tot den laatsten bloeddroppel alles voor de vrijheid op te zetten. De overige krijgsoversten en magistraatspersonen volgden zijn voorbeeld. Spoedig ontstond er geschil tusschen hem en Allert Coutis, die ‘het onderstelvoogdijschap’ binnen Doesburg bekleedde, over het opperbevel in de stad, dat den zijnen voordeele door den krijgsraad werd beslist, daar er besloten werd dat Nieuwland als oudste kolonel gouverneur zou wezen. Duras, hopman der koninklijke lijfwacht, noodigde Nieuwland op twee honderd schreden buiten de stad tot een mondgesprek, doch Nieuwland sloeg het af. ‘De Fransche koning’ sprak hij, ‘was vijand der Algemeene Staten, hij moest derhalve zijn weigering niet kwalijk duiden.’ Toen de bezetting, die zich overigens dapper gedroeg, hare post verliet, wijl zij ‘ettelijke 24, andere 48 uren, zonder aflossing, hunne borsten vol blaauwe builen en roers onbequaem waren geschoten,’ en de burgemeesters 't gevaar, welke de stad bij zulk een schandelijk verlaten over 't hoofd hing, aantoonde, zeide Nieuwland: ‘hij had geen gezag omtrent de bezettelingen, die niet langer wilden vechten.’ ‘Maar,’ snaauwde hem burgemeester Reusen toe: ‘Kondet gij u niet dienen van 't rapier, 't welk gij op zijde draagt.’ ‘'t Kwaad is te algemeen,’ antwoordde hij, ‘om straf te kunnen oefenen.’ Op zijn voorstel werd er met den vijand gecapituleerd. Zijn flaauwhartig gedrag was oorzaak dat de stad aan Lodewijk XIV overging. In 1674 gedroeg hij zich dapper in den aanval op Grave.
Zie A. Montanus, Leven en Bedrijf van Willem Hendr. bl. 213, 214, 275, 276, 277, 278; Valckenier, Verw. Eur. bl. 395, 402, 491, 496; Relation du Siège de Grave ct de celui de Mayence (in 1689). Ook in het Hoogd. overgezet, Brunswijk 1774; G. Luine, Relation de tout ce qui s'est passé pendant le Siège de Grave en 1674, Paris, 1753. 4o. Bosscha, Neêrl. Held. te Land, D. II. bl. 191.