[Nicolaas van Nieuwland]
NIEUWLAND (Nicolaas van), gewoonlijk à Nova Terra genoemd, van Egmond afkomstig, en na deken van de St. Maria-kerk te Utrecht geweest te zijn, wij-bisschop van George van Egmond, onder den titel van bisschop van Hebron. Arglistig en geslepen, gereed om onder den schijn van de grootste vroomheid en christelijke liefde, het onheiligste te ondernemen, had hij zich bij zijne kerkelijke overheden aangenaam weten te maken, en door hunne gunst geholpen, hooge waardigheden verkregen, om die later met nog grootere te verwisselen. Pastoor van Haarlem geworden, werd hij in 1560 door Philips II tot eersten bisschop van het nieuwe Haarlemsche bisdom benoemd, en ontving in deze betrekking, door beschikking van paus Pius IV, ‘als tot een bruidschat ter onderhouding van zijne tafel en bisschoppelijke waardigheid.’ De kloosterlingen betoonden grooter liefde voor de schatten der abdij dan voor hunnen nieuwen abt en maakten het den bisschop spoedig onaangenaam. De kanunniken van Geervliet volgden hun voorbeeld en deden hem nieuwe krenkingen aan. Weldra nam de hervorming ook in de stad, waar hij zijn zetel gesticht had, meer en meer aan aanhang toe. Hij was in deze stad den 2den Februarij 1562, volgens de beschrijving in een brief van Cornelius Musius aan Martinus (Dorpius), plegtig ingehuldigd, bij welke inhuldiging Adrianus Junius een distichon vervaardigde. In 1564 hield hij eene kerkvergadering te Haarlem. Hij was doctor theologiae, en genoot eenigen roem van geleerdheid en welsprekendheid. Deze laatste gebruikte hij op de laaghartigste wijze tegen den vromen Angelus Merula.
Oud en droef te moede onder den last van pijnlijke krankte, hield hij met slappe hand zijne waardigheid kwalijk op, tot dat hij, na herhaalde wenken van hooger hand ontvangen te hebben, met weerzin in 1569 den bisschapsstoel nederlegde, onder voorwaarde een jaargeld van f 1000 en het gebruik van het huis Abspoel buiten Leyden te genieten. Meermalen klaagde hij, vooral in een brief aan van Swieten, die bij Ampzing bewaard wordt, over het niet betalen van dit jaargeld. Hij stierf in hoogen ouderdom te St. Maartensdijk in Zeeland, in Mei 1580. Volgens Bor en, na hem, Ampzing, zou hij veel van den beker hebben gehouden. Zijn portret vindt men in de Bat. Sacra. Hij gaf een boekje in het licht:
De ritu celebrandi missam.
De statuten der onder hem gehoudene synode zijn met den