Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 13
(1868)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij
[pagina 134]
| |
bevel had, toen kort na het overlijden van zijn vader, een ander oorlogschip er tegen aanzeilde, waarbij het meeste volk jammerlijk omkwam. Tot kapitein van een schip van oorlog bevorderd, woonde hij met hetzelve de meeste zeeslagen van den eersten Engelschen oorlog bij. In de naastvolgende jaren werd hij dan eens alleen, dan onder een smaldeel, gelijk in 1662, met den vice-admiraal Egbert Meussen Kortenaar ter kruistogt uitgezonden, ter beveiliging der zee en tot begeleiding van koopvaarders. In 1664 werd hij met de Ruijter naar de Middelandsche zee gezonden en vergezelde hem, nevens zijn broeder, op den beroemden togt naar de kust van Guinée en Westindië, op welken hij zich met zijne krijgsmakkers door zeevaartkunde, dapperheid en beleid onderscheidde. In den aanvang van 1666 werd hij tot den rang van schout-bij-nacht verheven en was als zoodanig bij den vierdaagschen zeeslag, waarin zijn schip, een der zwaarste van de vloot, op den eersten dag zóó werd getroffen, dat het naar het vaderland moest gesleept worden. Hij zelf stapte op een ander schip over, hielp daarmede den vice-admiraal de Liefde ontzetten, brak met de overige opperhoofden en kapiteins, tegen het einde van den strijd, dapper de vijandelijke linie door en overlaadde zich met roem. Ook woonde hij den minder gelukkigen zeeslag in Augustus bij en behoorde toen tot het smaldeel van zijn broeder, die nimmer van de zijde van de Ruijter week. Zijn schip was een der meest beschadigde. Hij had in het volgende jaar deel aan de luisterrijke overwinning op de rivier van Rochester en was een der hoofden, die den aanval op Harwitz bestuurden, die echter door verschillende omstandigheden mislukte. Daarna volgde hij de Ruijter op diens togt door het kanaal, door welken de kustbewoners van Groot-Brittanje in rep en roer werden gebragt. Bij het uitbreken van den derden Engelschen oorlog vergezelde hij eerst van Ghent, bij de vervolging der Engelsche schepen op de Theems en woonde den zeeslag van Soulsbay bij, waarin zijn schip, even als in den vierdaagschen zeeslag gansch reddeloos geschoten werd, doch waarin hij, op een ander overgestapt, voortdurend zijn pligt bleef verrigten. Ook nam hij een ijverig deel aan de drie bloedige slagen in 1673 tegen de vereenigde Engelsche en Fransche zeemagt geleverd, en werd om zijn kloekmoedig gedrag, 24 October van hetzelfde jaar, door den prins van Oranje, in plaats van Jan de Liefde, in den laatsten zeeslag roemrijk gesneuveld, tot vice-admiraal benoemd en hem door de Staten van Holland een rentebrief van f 1000 geschonken. In het volgende jaar voerde hij als vice-admiraal het bevel onder den luitenant-admiraal C. Tromp, bij de onderneming tegen Belisle. In 1677 hielp | |
[pagina 135]
| |
hij, onder denzelfden opperbevelhebber, den koning van Denemarken in het bevechten van de Zweden. In 1678 had hij het bevel over een smaldeel, om de Oostindische retourschepen op de kusten van Noorwegen op te wachten, dat hij ook deed en die hij ook in behouden haven bragt. Ruim drie jaren, in het laatst van Febr. of begin van Maart 1682, overleed hij te Rotterdam, en werd nog in hetzelfde jaar als vice-admiraal bij de Maze vervangen door Frederik Willem, graaf van Bronkhorst en Stirum, toen schout-bij-nacht bij de Amsterdamsche admiraliteit. Waar van Nes begraven ligt is onbekend.
Zie Brandt, Leven van de Ruyter, bl. 370, 371, 463, 781, 782, 865; J.C. de Jonge, Ges. van het Ned. Zeew. D. III. a. bl. 14, 21, 60, 94, 198, 212, 322, 413, b. bl. 11, 75, 93, 255, 267, 394; Kobus en de Rivecourt, Muller, Cat. van Portr. Kort en Oprecht Verhaal van de Zeeslagh onder het Commando van Johan van Nes den Ouden, den 20 Nov. 1669. 4o. |
|