Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 13
(1868)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij[Franciscus Nansius of Nans]NANSIUS (Franciscus) of Nans, een der geleerdste mannen van zijn tijd, werd omstreeks 1513 te IJzenberge, in de voormalige Casselnrye van Veurne geboren. Volgens Val. Andreas was hij aldaar, en waarschijnlijk later te St. Winoxberge, de leerling van den vermaarden Paulus Leopar- | |
[pagina 66]
| |
dus, met wien hij tot diens dood (1567) briefwisseling hield. Hij bezocht ook de hoogescholen te Leuven en Parijs, in welke laatste stad hij met vele uitstekende mannen omging en eene nieuwe uitgaaf van een der zamenspraken van Plato met eene Latijnsche overzetting en aanteekeningen in het licht gaf (Platonis dialogus de virtute, qui Menes inscribitur, interprete et scholiaste F.N. Paris. typis regiis. fol.) Na het meesterschap in de regten verkregen te hebben, keerde Nansius naar zijn vaderland terug en werd kort daarna tot raadsheer in het Vrye van Brugge (eene uitgestrektheid van 7 uren rondom de stad), aangesteld, eene waardigheid, die hij ook gedurende de onlusten, tot zijne vrijwillige ballingschap in 1584 met roem bleef bekleeden. Zijne uren van verpoozing waren deels aan de beoefening der Grieksche en Latijnsche letterkunde, deels aan de dichtkunde (Nansius was een vurig beminnaar der Grieksche Muze), deels aan den omgang en briefwisseling met de uitstekendste geleerden van dien tijd, als Guil Pantinus geneesheer te Brugge, Franeiscus Raphelengius, Franciscus Bricorius (op de Acad. Bibl. te Leyden is een exemplaar der Metamorphosen van Ovidius in 1574, door F.B aan F.N. Isembergensis ten geschenke gegeven), Bonaventura Vulcanius, Petrus Colvius, Franeiscus Thorius, Lucas Trelcatius, Adr. Saravia. Joh. Bollius, Justus Lipsius en Jac. Aug. Thuanus, die hem eens te IJzenberge bezocht, toegewijd. Vele brieven met dezen en anderen tusschen 1550 en 1574 gewisseld, zijn nog verspreid voorhanden, en doen hem als een zeer oordeelkundig beoefenaar der Ouden kennen. Lipsius vooral stelde hoogen prijs op het oordeel van zijn ouden vriend. Hij raadpleegde hem over duistere plaatsen, die hem onder het bestuderen der classici te ooren kwamen. ‘Nihil est aut te humanius, aut litteris tuis amabilius,’ schreef hij hem cens. In gevorderden ouderdom verliet hij met eenige anderen, die, gelijk hij, de gevoelens der Hervormden ombelsd hadden, de zuidelijke gewesten, en nam hij de wijk naar Holland. In 1581 of 1582 kwam hij te Leyden, waar zich vele zijner landgenooten onthielden, en werd aldaar, door den invloed van Vulcanius en Lipsius, aan de Latijnsche scholen, waarschijnlijk als onderwijzer in de Grieksche taal geplaatst en knoopte vriendschapsbetrekkingen aan met de geleerde mannen, die zich toen in die stad bevonden. Sedert 1572 hield hij zich onledig met de versio poëtica of Paraphrasis Euangelii Johannis van Nonnus, een min bekend Grieksch dichter, volgens sommigen onder keizer Theodosius te Panopolis in Egypte geboren. Hij had dezen dichter meermalen gelezen, vergeleken met den Evangelist en ontdekt dat hij niet slechts geheel verminkt, maar op vele plaatsen, door- | |
[pagina 67]
| |
dien er verscheidene regels uit waren verlozen geraakt, onbegrijpelijk was geworden. Weldra was zijn besluit genomen, om, zoo mogelijk, eene verbeterde lezing te geven, en de gapingen aan te vullen. Hij schafte zich al de uitgaven van zijnen schrijver (handschriften kon hij niet raadplegen) aan, vergeleek ze onderling en plaatste zijne verbeteringen aan den kant. Dezen arbeid toonde hij zijnen vriend Lipsius, die er zeer mede ingenomen was, hem de voltooijing er van aanvaardde, ja een geheel nieuwe verbeterde uitgaaf van den autheur met een Latijnsche vertaling te bezorgen. Nansius volgde zijn raad en gaf in 1589 in het licht: Nonni Panopolitani Graeca paraphrasis Sancti Euangelii secundum Johannem, antehac valde et corrupta et mutila, nunc primum emendatissima et perfecta. Cum interpretatione Latina. Lugd. Bat. ex off. Plant. ap Fr. Raphel.Ga naar voetnoot(1) In de opdragt aan Willem Lodewijk, graaf van Nassau, en aan de Staten van Friesland vinden wij eene oordeelkundige beschouwing der verschillende uitgaven van Nonnus, die sedert 1501 in het licht waren gekomen. Daarop volgen eenige Grieksche verzen op Nonnus en Latijnsche van J. Dousa, Adolphus Mekerchus, Bonav, Vulcanius, Petrus Colvius, Jacob Gruterus en Guil. Hespelius, zoo vele lofspraken op Nansius en diens geleerden arbeid. Eindelijk ontmoeten wij den gezuiverden tekst van Nonnus met de Latijnsche vertaling van Nansius. Gelijktijdig verschenen bij denzelfden uitgever: Fr. Nansii in Nonni paraphrasin Euangelii Johannis, jam primum suo nitori restitutam, et CCCLXIX versibus auctam Notae, ubi multa, non vulgaria, tractantur ac varii auctorum loci corriguntur aut illustrantur etc. Cum triplici Indice, 8o. later (1618) te Keulen herdrukt en in Vol. VI der Bibl. Patrum overgenomen.Ga naar voetnoot(2) Ten tijde van Scaliger, Heinsius en Grotius werden deze notae op zeer hoogen prijs gesteld. Sedert de reformatie werden ook te Dordrecht de kunsten en wetenschappen met buitengewonen ijver beoefend. De stedelijke regering stelde alle middelen in het werk om haren bloei te bevorderen. Kunstenaars en geleerden werden door haar aangemoedigd of met aanzienlijke geschenken vereerd. De vlugtelingen uit de zuidelijke gewesten, die eenigen naam hadden verworven, waren verzekerd ondersteuning en bescherming bij haar te zullen vinden. Zij plaatste aan het hoofd der Latijnsche school (ook de Groote of Stadsschool genaamd) mannen, die zij geschikt | |
[pagina 68]
| |
achtten, om de ‘jonge vrucht in eruditie te instrueren,’ mannen, ‘wel onderleyt in 't Griecx en Latyn.’ Reeds hadden zij Orydrius ‘het onderwijs in de fondamenten der tale aanbetrouwd,’ Cornelius Rekenarius, als geschiedschrijver en Latijnsch dichter niet onbekend, tot onderwijzer in de Latijnsche taal, dichtkunde en welsprekendheid en Adrianus Marcellus in de Grieksche taal aangesteld. Zij meende echter ook Nansius ‘te moeten versoucken te Dordrecht te willen komen, om de superintendentie der Latijnsche school aan te nemen.’ Nansius kwam den 23sten Julij 1591 in de stad, werd er door de regering koninklijk onthaald en tot ‘preses van de Griecksche tale, op eene jaarwedde van 250 £, die later met 50 £ vermeerderd werd, aangesteld. Nu werd Dordrecht een “mercatus bonarum literarum,” een oeffenschool aller geleertheit.’ Uit alle oorden des lands bezochten jongelingen het gymnasium om zijne praelectiones te hooren. Zoo hoorden volgens een ms. aanteekening van Nansius zelvenGa naar voetnoot(3), Gerson Panelus, Gerardus Arnoldi, Gerardus Vossius, Abraham Aurellius, Samuel Caninius, Gideon Junius, Matthias Dreven, Abrahamus Arnoldi, Lazarus Celsus, Paulus Asperensus, Jacobus Arsenius, Leonardus Casembrotius, Petrus Pylius, Abrahamus Vossius, Wilhelmus Bichtius, Bartholomeus Segwaert, Wilhelmus Berckius, Martinus Jacobi, Adrianus Cool, Cornelius Ditert, Simon Coelemey, Diodorus Alewyn, Joannes Narsius, Joannes Casemius, Daniel Demetrius, Raphael Allendorfius, Petrus Gripius, Petrus Vinckius, Tobias Cornelii, Elias Campensis, Engelbertus Bekius, de praelectiones Nansianae in Theocritum; anderen, onder welke Rochus van den Honert, en Erycius Puteanus, die in Orationem Dèmosthenis de rebus in Chersoneso gestis, in Sententias Elegiacas Theognidis, in Plutarchi libellum de pueror. discipl., in aurea carmina Pythagor., in Callimachum, Hesiodum, in poëma admonitorium Phocylidis, in libr. IV Aeneid. en andere schrijvers. Behalve deze Praelectiones, alle in bs. op de Bibl. Acad. Lugd. Bat. aanwezig, schreef Nansius aanteekeningen op de InstitutionesLing. Graecae van N. Clenardus, vermeerderde het woordenboek van Conrad Gesnerus (Basil. 1567), stelde hij eenige stukjes over de Grieksche spraakkunst opGa naar voetnoot(4), die hij echter niet, gelijk de spraakkunst van Joh. Despauterius (Grammatica Despaut. Typis Plant. 4o.) uitgaf. Ook vond ik vermeld, dat hij veel werk van den dichter Lucre- | |
[pagina 69]
| |
tiusGa naar voetnoot(2) en Coniecturae in Simplicium et in Epicteti Enchiridion maakte, welke laatste, volgens Salmasius (Praefat. in Simpl.) Ban. Heinsius voor de zijne zou hebben uitgegeven, en dat hij eenige Orationes schreef, o.a. één nog in ms. voorhanden, de amore, habita cum IV libr. Aenead. auspicaretur. Ondertusschen vergat hij Nonnus niet, maar arbeidde, gedurende de twee eerste jaren van zijn verblijf te Dordrecht, zoo ijverig aan dezen autheur, dat hij reeds in 1593 kon in het licht geven: Franc. Nansii ad Nonni paraphrasin Euangelii Johannis Graecè et Latinè editam, curae secundae: in quibus quaedam, a nemine hactenus observata, notantur in alios etiam auctores. Lugd. Bat. ex off. Plant. ap. Franc. Raphel., 8o. Nansius droeg dit werk (van hetwelk hij een exemplaar zond aan Jacobus Verheiden, later in bezit van prof. Saxe) op aan den vermaarden Latijnschen dichter Adriaan van Blijenburg, burgemeester de Jonghe (Junius) en de overige leden der Dortsche regering. Jauus Dousa, fil., Guil. Hespelius, plaatsten er Grieksche, en Petrus Molinaeus, Petrus Bertius, Corn. Rehanarius en Franciscus Raphelengius Latijnsche gedachten voor. Achter aan ontmoet men eenige Grieksche gedichten van Nansius zelven, als een op de aankomst van Scaliger te Leyden (1593), een aan Lipsius, toen hij Tacitus op nieuw uitgaf, zeven zijn aan den Leydschen hoogleeraar Joh. Heurnius, een aan Raphael Thorius en aan zijn vriend Petrus Colvius gerigt. Dit laatste was in 1588 opgesteld, toen deze Brugsche geleerde uitgaf L. Apuleji Madaurensis Opera omnia, quae extant, emendata et aucta cum suis ad omnia uberioribus notis, et ejusdem Apuleji libro πεϱὶ ἐϱμγνείας ex Bibl Franc. Nansii, Lugd. Bat. Ook moeten er, in 1588 afzonderlijke gedichten van Nansius zijn uitgegeven. Nansius overleed in het midden van 1595, een zoon, Franciscus, eerst geneesheer te Dordrecht, later te Middelburg, nalatende. Zijne uitmuntende bibliotheek werd opentlijk te Dordrecht geveild. Vele hands. en boeken uit dezelve zijn door Heinsius voor Scaliger gekocht en door dezen aan de Leidsche bibliotheek vermaakt.
Zie Val. Andreas, Bibl. Belg. p. 236; Foppens, Bibl. Belg. P. I p 302, 303; Meurssii, Ath. Bat. p. 271; Vossii, Rhet. P. I. p. 88; Köningius, Bibl. vet. et nova, p. 566; J. Saresberiensis, Polic; Saxe, Onom. T. IV. p. 70; Thuanus, in Comment. de Vita sua, p. 15 fin. achter Sui temp. Hist. lib. CXXXVIII Aurelian, 1626, 3 vol. in fol. J. Lipsii, Opera Omnia T. I p. 688, 690, T. II. p. 160; Almeloveen, Syll. Plagior. p. 18; J. Scaligeri, Epist. p. 532, 633; Cat. P. van Braam, | |
[pagina 70]
| |
Dordr. p. 95, No. 1141; Cat. Bibl. Acad. Lugd. Bat. (Index) Scaligenana p. 85 (stultus ille Nansius in Nonnum); Heinsii, Amst. Sacer. C. XII. init. Joh. Gorop. Becan., Delit. Poët. Belg. T. II. p. 475, 476, 477; Vossii. Epp. 322; Geneal. Putean. p. 29 M. Pilii, Poëm. van Meteren, Ned. Hist. B. XI. fol. 204. Beverwijck, Bes. van Dordr. bl. 284; Te Water, Gesch. der Ned. Herv. Kerk te Gend in het Voorb.; Vrolijkhert, Vliss. Kerkh. bl. 164; Balen, Bes. van Dordr. bl. 120, 121; Hooft, Ned. Hist. B. XV. bl. 650; P. Nieuwland, Lett. Verb. D. II. bl. 4; Schotel, Kerk. Dordr. D. I. bl. 173, 185, 214, 217. Ill Sehool te Dordr. bl. 34, 734 volgg. Dez. Lets over Franc. Nansius in Algem. Konst- en Lett. 1842, no. 23; de la Rue, Gel. Zeel. bl. 120, 121; Tideman, Inl. voor zijn uitg. der Ged. van S. van Beaumont, bl. 5. |
|