dat jaar aanvaardde met eene redevoering over de redenen, waarom de Nederlanders in het algemeen zeer weinig tot verbetering en uitbreiding van de heel- en verloskunde hebben toegebragt. (Leeuw. 1797). Mulder was de eerste, die de koepokinënting in Friesland bewerkstelligde, en wel aan zijn vriend, den beroemden schilder van der Kooi. Zijn antwoord op de prijsvraag, over het afhalen der nageboorte, door het genootschap ter bevordering van heelkunde uitgeschreven, werd met den zilveren eereprijs bekroond.
Te Groningen, in plaats van van Maanen, beroepen, hield hij den 15 Junij 1808 eene oratio de meritis Petri Camperi in Anatomiam comparatam (Accedunt annotationes biographicae et literariae atque descriptio Musei Camperiani Gron. 1808, 4o. in 't Ned. vert. door G.H. Pz. Wachter Gron. 1809. 8o.) waarmede hij het hoogleeraarambt in de anatomie, chirurgie, obstetrie en physiologie aanvaardde. Zijn kabinet van natuuren ontleedkundige voorwerpen (Museum Mulderianum) bood hem een rijke stof om zijne lessen over de natuurlijke geschiedenis en ontleedkunde der dieren met voorbeelden op te helderen. Als voorwaarde zijner benoeming had hij gesteld het oprigten van een zelfstandig heel- en verloskundig Nosocomium. Bij zijne lessen over de Zoölogie gebruikte hij zijn overzigt over de gewervelde dieren (Frank. 1807).
Hij overleed den 18 Nov. 1810. Den 7 Dec. 1794 was hij gehuwd met Hyka Sophia Saagmans, die voor hem, gelijk ook zes zijner kinderen, overleed. Andere geschriften van zijn hand vermeldt Holtrop, Bibl. med. et chir. p. 251.
Zie Prog. inaug.; Muntinghe, Orat. p. 115 seqq.; Levensberigt van Joh. Mulder, te vinden in het Overzigt van de voornaamste gevallen, welke in het heel- en vroedkundig Academisch ziekenhuis te Groningen, van 1809 tot het einde van het Academiejaar 1810 zijn waargenomen door Joh. Mulder, uitgegeven door deszelfs zoon, prof. Cl. Mulder, Amst. 1824; Nieuwenhuis, Woordenb.; Gedenkb. der Gron. Hooges. bl. 117, 118; Konst- en Letterb. 1810, D. II. bl. 337; 1811, D. I. bl. 83, 106, 388.