Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 12. Tweede stuk
(1869)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij
[pagina 1046]
| |
hoven, in 1615 te Berlicum, in 1621 abt van Berne. Hij was een man vol ijver, bezorgde voor zijne religieusen, die uit de verbrande abdij verdreven waren, een bekwame woning in het Fraterhuis (nu Ganzenpoort genoemd) op het Hinthamereinde te 's Bosch, welke woning Moors tot een volkomen klooster opbouwde, maar bij de herovering der stad in 1629 werd hij ook met de zijnen daaruit verjaagd. Hij teekende met den bisschop, den koordeken J. Hermans, en met den magistraat de capitulaire-artikelen der stad voor de burgerij. In die onrustige tijden had Moors bij den bisschop Ophovius het innigst vertrouwen, en bewees hem gewigtige diensten, hulp en raad, in voorvallende moeijelijkheden. Alverens Ophovius de stad verliet, stelde hij Moors, den 5 October 1629, tot algemeen vikaris in al de zaken, die de priesters zijner abdij in dit bisdom aangingen. Hij vertoefde doorgaans onder Heeswijk, zijne geboorteplaats en overleed in 1641.
Zie van Gils, Cath. Meyer. Memorieb., bl. 242; van Gils en Coppens, N. Bisdom van 's Hertogenbosch. D. IV. bl. 212. |
|