Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 12. Tweede stuk
(1869)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij[Arnold Moonen]MOONEN (Arnold) werd den 12 Augustus 1664 te Zwolle geboren, in 1688 op vier en twintigjarigen leeftijd predikant te Hardenberg, vertrok van daar in 1689 naar Deventer waar hij den 17 December 1711 overleed. Hij maakte zich als Bijbeluitlegger en Kerkelijk redenaar in de Cocceaansche rigting beroemd, en deed door leer en voorbeeld veel tot verbetering van de kanselwelsprekendheid. Niet minder was hij als dichter en taalkundige bekend. Hij | |
[pagina 1029]
| |
behoorde in zijn tijd onder de dichters van den eersten rang, en was de vriend van Brandt, Vollenhove, Francius, Broekhuizen, Hoogstraten, Poot, Botgans en andere, die alle zijn dichtvermogen hemelhoog verhieven; zelfs Vondel, die voor zijne dood nog eenige verzen van hem onder het oog kreeg, prees die zeer, en getuigde van zekeren Herderszang ‘dat die rustig was en staen mogt tegens d'ouden.’ Ook Bidloo prees zijne Herderszangen, die hij bij hem zag, hoog, ja verhief hem boven de eerste Italiaansche dichters in dit genre, en oordeelde: ‘....... dat Dante noch Guarien
Petrarche of Casa ons zulk Pastorel doen zien.’
Latere beoordeelaars stemmen hier mede niet in, doch erkennen dat zij onderscheiding verdienen. Van Kampen heeft Moonen's Herderszangen zeer oordeelkundig gekarakteriseerd. ‘In al zijne schilderingen,’ schrijft hij, ‘ziet men Nederlandsche landschappen, die echter, ongelukkiglijk, voor het Herdersdicht veel minder geschikt zijn dan de bekoorlijke, afgewisselde bergen van Griekenland, Sicilie, Italie of Zwitserland, terwijl de zeden onzer boeren of veehoeders ook volstreks niets idiaals hebben. Vele der Herderszangen van Moonen zijn zinnebeeldig, en verheerlijken Bijbelstoffen of vrienden des dichters. De herhaalde toespelingen op oorlogs en andere staatkundige voorvallen hinderen het zuiver dichterlijk genot dezer veldzangen.’ Wellekens, Schermer, de Haes en andere latere dichters hebben Moonen in dit dichtvak overtroffen. Zijn overige gedichten zijn van onderscheiden waarde en gehalte, naarmate van de onderwerpen die hij behandelt; somwijlen weet hij zelfs den toon van Antonides te treffen. Met Moonen begint, volgens Witsen Geysbeek, het verval onzer vaderlandsche poëzij. Blijkbaar heeft hij zijn beide tijdgenooten, Brandt en Antonides, willen navolgen, doch zijn dichtvermogen schoot daartoe werkelijk te kort. Na zijn dood gaf Poot de poëtische nalatenschap van Moonen met een voorrede, waarin hij hoog van 's mans talenten opgeeft, in het licht. Peerlkamp heeft een ongunstig oordeel over zijn Latijnsche poëzij geveld, en beschuldigt hem van geen genoegzame kennis der taal en prosodie te hebben gehad. Ypey roemt hem daarentegen zeer als beoefenaar der Nederduitsche taal. Nu eens noemt hij hem een zeer voortreffelijk kenner en beoefenaar er van, dan eens zegt hij van zijn in 1706 in het licht gegeven Nederduitsche Spraakkunst. ‘Menigvuldige malen is dit voortreffelijk werk herdrukt, als zijnde, meer dan drie vierde deelen der 18o eeuw tot handboek gebleven voor alle taalminnaren, die regelmatiglijk wenschte te schrijven. Zeker altoos werd die arbeid niet verbeterd door | |
[pagina 1030]
| |
Willem Sewel, die ten jare 1708 eene Nederduitsche Spraakkunst uitgaf, maar daarin toonde op verre na niet dat wijsgeerig hoofd te hebben als zijn naaste voorganger Moonen.’ Verschillende dichters, o.a.K.v. Arkel maakte lijkdichten op hem. Hij huwde Katharyna Aleida Osieius. Hij gaat ook in zwarte kunst uit, naar C. Kelder, door J. Boonen gegraveerd, en daarna in de Overijss. Alman. voor 1854. Moonen gaf in het licht: Paulus te Athenen, of XV Predikatien over Hand. XVII. 1634, Deventer 1692, 8o., Delft 1720, 8o. Zie Rabus, Boekz. v. Europa, 1693, D. I. bl. 176 volgg. Stephanus de Diaken, of zijn leven, bedrijf, dood en begrafenis, beschrevenen van Lukas in het zesde, zevende en begin van het achtste hoofdstuk van de Werken der Apostelen, en in openbare kerkredenen verklaard, door enz. Deventer 1696, 8o., 1699, 2 dn. 8o. Zie Rabus t.a.p., 1696, D. I. bl. 235, 414. De lijdende Christus, of Historie van het lijden en sterven des Verlossers, uit de overeenstemming der vier Evangelisten ontvouwd en toegepast in een een en dertig doorwrogte predikatien. Delft 1718, 2o dr., 4o., ook in het Hgd. overgezet. Zie Boekz. 1764 a. bl. 216. Abrahams roepin guit Ur der Chaldeen enz. (in Predikaatsien). 's Hage 1715, 8o., Delft 1717, 8o. Paulus onder de Heidenen. 's Hage 1715, 4o. Paulus onder de Heydenen. Delft 1715, 8o., door Emanuel Meyer, predikant te Winterfingen in het Hgd. overgebragt. Lijkpredikatie over koning Willem III. Davids Trapzangen of de liederen Hamaaloth. Delft 1700, 8o. Naamketen der predikanten enz. Dev. 1709, 1789. A. Moonen, B.G. Noordbeek en J. Hoogewal, Naemketen der Predikanten, die, van de Herv. aen tot 1709 toe, in de gemeenten en onder de vier classen van het Overijss. Synode behooren het Euang. bedient hebben. Dev. 1807, 8o. Evangelie-Dienst. Delft 4o. Nederduytsche Spraekkunst ten dienste van in- en uitheemscken uit verscheidene schrijveren en aentekeningen opgemaakt en uitgegeven. Amst. 1706, 12o, 1719 2o. dr. Op de Bibl. der Maats. v. Ned. Letterk. te Leyden is een exemplaar van dezen druk met papier doorschoten en geschrevene aanteekeningen van W.O. Reitz in 1725. Amst. 1740, (6o. dr.) 12o.Ga naar voetnoot1). Hier toe behooren: De Spelling van A. Moonen in eenen Brief verdedigt, benevens een Naschrift van eenige behulpselen der Nederd. taele | |
[pagina 1031]
| |
door eenen Minnaer dier Spraeke, 's Graevenh., J. van Ellinkhuizen, 1708. W. Séwels, Aanmerkingen op het boekje genaamd: De Spelling van A.M. in eenen Brief verd. enz. Amst. 1708, de schrijver van dit tweede stukje onderteekent zich onder aan zijnen brief P.H.P. Korte Chronijke der stad Deventer tot den j. 1648, 2o verb. en verm. druk. Deventer 1714, kl. 8o. Poëzij. Leyden 1700, 4o. Vervolg der Poëzij. Leyden 1720, 4o. Orat. Panegyrica de Pace Brittannica, habita Hagae Comit. in celeberrimorum eruditorum hominum consessu XII kalend. April 1674. Hagae Comit. 1674. A.M. Zwollani, Verbi divini ministri dum viveret Daventriensis Poëmata Latina. Gron. 1716, 12o. In bezit der Maats. van Ned. Letterk. te Leyden: Jo. Lindeborn, Historia, sive notitia Episcopatus Daventriensis Colon. Agripp. 1673. Met wit papier doorschoten en met vele aanteekeningen of van Lindeborn zelven of van Moonen. Hollandsche Rymkronyk van M. Stoke 's Gravenh. 1620, verrijkt door het bijschrijven van zeer vele verbeterde lezingen en enkele toelichtingen van de hand van A.M., en sommige dergelijke van die van Ann. Ypey, volgens het exempl. van den laatstgen. Huydecoper heeft deze Aanteeken. van Moonen bij zijne uitgave niet gebruikt.
Zie Ypey, Gesch. der Chr. Kerk in de 18e eeuw, D. VIII. bl. 402, 572, 681; Glasius, Godgel. Nederl.; Hoeufft, Parm. Lat. Belg. p. 204; Peerlkamp, de poët. Lat. Neerl.; J. Bronckhusii, Poëm. p. 35; P. Francii, Poëm. p. 70; Hoogstratini, Poëm. p. 201, Bidloo, Panpoctic. Bat. p. 117 volgg.; Siegenbeek, Gesch. der Ned. Letterk., bl. 183, 184, 220, 320; Ypey, Gesch. d. Ned. Tale, bl. 507, 536, 537; van Kampen, Gesch. d. Nederl. Lett. en Weters., D. I. bl. 363, 387, II. 191, 205; G. Brandt, Leven van Vondel, bl 82; de Vries, Gesch. d. Ned. Dichtk., D. I. bl. 262; Voorr. van Poot voor het Vervolgh der Poëzy van M.; Witsen Geysbeek, B.A.C. Woordenb., D. IV. bl. 444 volgg.; Snellaert, Schets eener Gesch. der Ned. Letterk., bl. 167, 172; Huberts, Chron. Hand. tot de beoefening der Geschied. van Nederl. Letterk., bl. 172; Overijss. Alm., 1854, bl. 102, 1855, bl. 224; Hinlopen, Gesch. der Bijbeloverzetting, bl. 1; Pars, Naamrol, bl. 136, 137, 414, 418, 419; Collot d'Escury, Hollands roem in Kunsten en Wetenschappen; Kist en Royaerds, Kerk. Arch., 2e Ser., D. VIII. bl. 186; P.C. Molhuysen, Iets over A. Moonen in Overijss. Alm. 1854, bl. 102; Vier Brieven van A.M., ibid. 1855, bl. 344; J. van Harderwijk, Iets over A.M., bijzonder als Latijnsch dichter, in Vad. Lett., 1829, D. II. bl. 546; Rabus, Boekz. van Europa, 1693 a, bl. 179; 1694, 1696 a, bl. 235, 415, 1700 b, bl. 372; Boekz. der Gel. Wereld, 1720 a, 393, 395; Abcoude, Naamr.; Arrenberg, Naamr.; Cat. der Maats. van Ned. Letterk. te Leyden, D. I. | |
[pagina 1032]
| |
bl. 93 (hs.), 92, 127, D. II. bl. 500, 553, D. III. bl. 226, 363, 365; Cat. Musschenbroek, bl. 110; Cat. Schouten ms., bl. 47; Hoogstraten; Kist; Nieuwenhuis; Kobus en de Rivecourt; Navorscher, D. VIII. bl. 358, IX. bl. 90, 182, D. X. bl. 285. |
|