Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 12. Tweede stuk
(1869)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij
[pagina 932]
| |
de Doopsgezinde gemeente bekleedde, geboren; bezocht de latijnsche scholen zijner vaderstad, en werd student bij de kweekschool der Doopsgezinden te Amsterdam, waar hij den lateren hoogleeraar Matthijs Siegenbeek nog als student vond, met hem kennis maakte en met hem Pope's Essay on man las. Na een vijftal jaren te Amsterdam te hebben doorgebragt, keerde hij naar de moederlijke woning (zijn vader was vroeg gestorven) terug en zette vervolgens zijne studien te Jena voort. Hier genoot hij het minzaam huisselijk verkeer van den hoogleeraar Griesbach, en den omgang van Schiller. Van Jena keerde hij naar Amsterdam terug, voltooide er zijne stuidien, en was naauwelijks in 1804 tot proponent bevorderd, of werd predikant te Zutphen, twee jaren later te Groningen, in 1808 te Zaandam, en in 1814 te Leyden, waar zijn voormalige vriend Siegenbeek hem als ambtgenoot begroette. Hier bleef hij tot 1818, toen hij te Crefeld werd beroepen, waar hij 19 April 1835 overleed. De hoogleeraren Sack, Siegenbeek en Swart hebben zijne verdiensten uitvoerig vermeld. De laatste in een afzonderlijke redevoering, den 2 Maart 1837 te Amsterdam in Felix Meritis uitgesproken, de beide eerste voor de door hen, na zijn dood uitgegeven bundels zijner leerredenen. Hij huwde Judith Allier. Men heeft van hem: Leerredenen van Isaac Molenaar: laatst predikant bij de Doopsgezinde gemeente te Crefeld, uitgegeven door de Hoogleeraren van der Palm, Siegenbeek en Muller. Amst. 1836. Predigten von Izaäc Molenaar etc. Meurs 1836.
Zie Siegenbeek, Brief aan S. Muller vóór de Leerred.; N. Swart, over I.M. in Vad. Letteroef. (Mengelw.) 1837 bl. 381 volgg. |
|