Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 12. Tweede stuk
(1869)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij[Gerrit Johan Meijer]MEIJER (Gerrit Johan) zoon van Jan Jacob Meijer, predikant te BataviaGa naar voetnoot1), en van Christina Bastiana Schreuder, werd den 15 Aug. 1781 te Kleef geboren en ontving het eerste onderwijs van den heer Buchel, een bij zijn ouders inwonend leeraar, in de Hoogduitsche, Fransche en Engelsche talen, alsmede in de geschiedenis en aardrijkskunde, en van een prediker in het Augustijner klooster, Asmus, in de wiskunde, terwijl hij in de privaat school van den oud-rector Schneider grieksch en latijn leerde. Later bezocht hij het Gymnasium, destijds bestuurd door den rector Maas en den conrector Wachter. Te midden dezer voorbereidende oefeningen kwam er eene droevige omkeering in zijn lot. Het zeer aanzienlijk vermogen zijner moeder ging te loor; zijn vader zag zich eindelijk genoodzaakt naar Batavia, zijne vroegere woonplaats, terug te keeren en overleed er ook eenige jaren later. Zoo bleef dan zijne moeder met hare jongste kinderen te Kleef wonen, flaauwelijk ondersteund door eenige nabestaanden en vrienden. Meijers verdere opvoeding werd nu toevertrouwd aan A.H. | |
[pagina 780]
| |
Romp, genees- en heelmeester te Kleef, in wiens huis hij zes jaren verkeerde, en die hem smaak voor de geneeskunde inboezemde. Nog bleef hij op het gymnasium, maar oefende zich tevens, onder de leiding van Romp, Rademacher en Arntz in de natuur-, kruid- en onfleedkunde, en ontving ook lessen in het praktische gedeelte. Gebrek aan onderstenning, belette hem die studie aan eene hoogeschool voort te zetten, en hij zag zich verpligt eene plaats als afzonderlijk huisonderwijzer te zoeken. Dit werd hij in 1801 bij Mr. C. van der Voordt Pieck te Nijmegen, en in 1804 bij den heer M.C. van der Ondermeulen te Amsterdam. Hier geraakte hij in kennis met Hieron. de Bosch en H.C. Cras, en kwam als beminnaar der wijsbegeerte van Kant in aanraking met P. van Hemert, Dr. J.R. Deiman en Mr. J. Kinker. Een redevoering in Felix Meritis door hem uitgesproken, bragt hem in kennis met Helmers, Klyn en andere letterkundigen. Bij de oprigting der hoogescholen en athenaea in België werd hem, op aanbeveling van Cras, Bilderdyk en Kinker, en door bemiddeling van A.R. Falck, de leerstoel der Nederlandsche taal- en letterkunde aan het athaenaeum te Brussel opgedragen, welke post hij den 1 Mei 1818 aanvaardde, en in 1822 volgde hij A. ten Broeke Hoekstra als gewoon hoogleeraar in het vak van Nederd. letterkunde, welsprekendheid en vaderlandsche geschiedenis op, welken post hij met eene nederduitsche redevoering aanvaardde. Eenigen tijd te voren was hij door de hoogeschool te Luik honoris causâ tot Phil. Theor. Mag. et Litt. Hum. Doctor benoemd. Hij stichtte te Leuven in 1824 een Departement der Maatschappij tot Nut van 't Algemeen, hetwelk hij, tot aan de omwenteling van 1830, altijd als voorzitter heeft bestuurd, en dat, in het laatste jaar 132 leden telde, waaronder, Meijer medegerekend, slechts vier protestanten waren. In datzelfde jaar bragt hij een spaar- en hulpbank tot stand, en in 1825, bij de oprigting van het Collegium philosophicum, werd hij ook in dat gesticht belast met de voordragt der Nederlandsche Letterkunde en Vaderlandsche Geschiedenis, tot dat in het begin van 1828 L.G. Visscher als buitengewoon leeraar, ter zijner hulpe, voor die taal benoemd werd. Na de Belgische omwenteling, werd hij hoogleeraar in de Vaderlandsche Geschiedenis te Groningen, en overleed den 22 November 1848 in den ouderdom van 67 jaren. Hij huwde in 1818 Catharina Smit van Amsterdam, die hem drie dochters schonk. Meijer was lid der Kon. Maats. van Rhetorica te Gend (1820); lid der Maats. van Nederl. taalen letterk. te Gend (1822); der Maats. van Nederl. letterk. te Leyden (1822), van het Provinc. Utr. Genoots. (1824), corresp. lid der 2de kl. van het Kon. Ned. Inst. (1828), lid van het Genoots. Pro excolendo jure patrio te Groningen; | |
[pagina 781]
| |
honorair lid der Maats. Felix Meritis en van het Kon. Genoots. Concordia te Brussel. Hij gaf in het licht: Verhandeling over William Shakespeare, in het 10 stuk van van Hemert's Lektuur voor de ontbijt en theetafel. Redevoering oaer Friedrich von Schiller (1808.) Verhandeling over den Portug. dichter Luis de Camoens en deszelfs heldendicht: Os Lusiadas (1810.) Redevoering over de vorderingen der aardrijkskunde, met een slotvers van F.J. Helmers 1812. Dit slotvers komt ook voor in diens Nagel. Ged. bl. 105. Redev. over Francesco Petrarca, als Ital. dichter (1813.) Lofrede op Jan Frederik Helmers (1814.) Romeinsche nachten, bij het graf der Scipios. Uit het Ital. vert. met aanteekk. Amst. 1815. 2 d. Redev. over den Spaanschen geschiedschrijver D. Juan Bautista Muñoz (1816.) Verh. over Miguel de Cervantes Saavedra (1817.) Redev. op den invloed der zeevaart op de Nederl. taal. (1818.) Eerste Nederd. leesboek, ten gebruike van het openbaar onderwijs in de Zuidel. provinciën. Brussel 1819. Voor de vijfde maal herdrukt in 1828. Redev. over de verpligting der Noord-Nederlanders, die in Belgie gevestigd zijn, om, door duidelijkheid en zuiverheid van taal een goed voorbeeld te geven. Les verbes irreguliers hollandais, tant simples que composés; avec une explicatión française. Brux. 1819. Voor de derde maal gedr. in Junij 1830. Grammaire hollandaise à l'instruction publique. Brux. 1820. Voor de vijfde maal op de pers in 1830. Vervolg op het eerste Nederd. leesboek van G.J.M. overzien en met een voorr. vau G. Lauts. Brussel 1826: 8o. Tweede Nederduitsch leesboek, ten gebruike van het openbaar onderwijs in de Zuidelijke provinciën. Brussel 1821, voor de vierde maal herdrukt in 1829. Redev. over de beoefening der Nederl. taal, het beste middel tot bevordering der ware vaderlandsliefde (1822.) In de Annalen der hoogeschool van Leuven. Het leven van Jezus. Een Nederlandsch handschrift uit de XIII eeuw. Met taalk. aanteekk. voor het eerst uitgegeven. Gron. 1835. Nalezing op het leven van Jezus; Verslag van den roman van Walewein, en Fragmenten. Gron. 1838. Beide door M. Siegenbeek beoordeeld in Kunst- en Letterbode 1836. Oude Nederl. spreuken en spreekwoorden (nameleyk ghemeene Duytsehe spreekwoorden. Adagia oft Proverbia ghenoemt, P.W. 1550 Campe, en Les Proverbes anciens, flamings et fran- | |
[pagina 782]
| |
çois, par M. Fr. Goedthals. Anvers 1568) met taalk. aantt. uitgegeven. Gron. 1836. Novellen van L.L. Blicher, uit het Deensch vert. Gron. 1840. Verslag van twee oude werken in D. VI der Werken 2 kl. v.h. Kon. Ned. Inst. 1839. Collatie van twee fragmenten van twee verlorene handschriften van J. van Maerlant, het eene van den Natuure Bloemen, het andere van den Rijmbijbel. 1837. In de N. Werk. v.d. Maats. v. Ned. Letterk. D. V. De zeven Boetpsalmen en andere stukken, berijmd in de eerste helft der XIV eeuw. Met aanteekk. uitgegeven (1837) in N. werk. v.d. Maats. v. Ned. Letterk. te Leyden. D. V. Duveke, trsp. door A.F. Samsoës, uit het Deensch vert. en met eene historische inleiding voorzien. Gron. 1840. 8o. Zie de Levensb. van G.J.M. door F.C. de Greuve, achter de Handel. d. Maats. v. Ned; Letterk. 1849; Cat. d. Bibl. v. Ned. Letterk. D. I. bl. 144, 155, 176 b. 143, D. II. bl. 204; D. III. bl. 66; Gedenkb. d. Gron. Hooges.; Bilderdijk, Rotsgalmen, D. I. bl. 126 Muller, Cat. v. portr. |
|