[Egbertus Metelerkamp]
METELERKAMP (Egbertus), zoon van Nicolaas Metelerkamp, werd 6 Aug. 1736 te Wanneperveen en 4 Nov. 1740 te Steenwijk als predikant beroepen, en overleed aldaar 23 Sept. 1750, in den ouderdom van 43 jaren. Zijn ambtgenoot W.J. Roldanus hield een lijkrede op hem en betreurde met Petrus Hofstede, Joannes Camerling en Gerardus ab Utregt zijn dood in lijkdichten.
Hij gaf in het licht:
Kerkreeden over Psalm CXVIII:22-26, op de verheffing van Zyne Hoogh. Willem Carel Hendrik Friso, Prince van Oranje en Nassauw enz. tot stadhouder enz. over de VII provintien enz. Amst. 4o.
Heilzame raad aan Nederlands volk ter afwending van de beklaaglyke pestziekte onder haare runderen, voorgestelt in eene kerkreden over Klaagl. III vs. 38, 39, 40, uytgesprooken den 3 Maart 1746, en nu by dese droevige tydsomstandigheden, waer zig aie naare en vreeslyke landplagen wederom op nieuws vertoont, nevens een gepast gebed tot gemeene stigting, in 't licht gebragt. Amst. 1748. 4o.
Een heilige en veilige weg aan een zondig en afkeerig volk, dat op den oever van haar verderf en ondergang is, aangeweesen en aangepreesen, midsgaders het verderf van haare arme zielen te ontvluchten in drie leerredenen over Jeremia XVIII vs. 7 en 8 en Joel II vs. 17 en 18, en Jezaja XLVIII vs. 9, 10 en 11, waarin de redenen, die de Heiligen Israels mogten bewogen hebben om het zondig Nederland te bekroonen met een zoo heuchelyke als onverwagte wapenstilstant eerbiedig worden nagespoord. Amst. 1748. 4o.
Boet-Bazuyn over Jeremia IV vs. 7, 8 en 13. Amst. 1746. 4o.
Zie Abcoude, Naamr.; Boekz. d. Gel. Wereld, 1736 b. bl. 249, 379, 501; 1740 b. bl. 681, 790; 1743 a. bl. 104; 1750 a. bl. 506 tot 508.