bleven zijnde, geen ongeschikt persoon tot dit thans besloten bedrijf zou geweest zijn. Hij toch was de man, die vóór het uitbarsten der staatsverschillen, de regten der burgerlijke regeering en hooge justitie in aanspraken en vertogen tegen de stadhouderlijke inkruipselen zoo mannelijk verdedigd had, die als commissaris van het Hof, tot onderzoek der zoo veel geruchtmakende Haagsche vrolijkheid, in 't laatst van 1782, zoo sterk geijverd hadt, dat niets zijne opmerking ontsnapte; die tot het onderzoek der hooggaande Rotterdamsche oproerigheden in 1786 zou benoemd geweest zijn, indien hij er onder de hand niet voor bedankt, en den raadsheer Mollerus, als een man, op wiens eerlijkheid men kon rekenen, daartoe aangeprezen had; die in vorige jaren niet zelden zamenkomsten van vaderlandsgezinden bijwoonde. Vreemd komt het voor dat zulk een man, in hooggeklommen jaren, een last aanvaardde, van welke hij te voren den grootsten afkeer zou betoond hebben. Dan niets wisselbaarder dan de mensch, niets wisselbaarder bovenal dan een staatsman. Verandering van tijden doet vrienden in vijanden veranderen, en vervreemding van volksgunst, haat tegen hetzelve opvatten; en het schijnt men hier in te moeten zoeken dat Merens een post aanvaardde, die anders niet voor hem berekend scheen, en die, gelijk men te regt heeft aangemerkt, hem, wanneer hij sommige regeringsleden onder het oog kreeg, menigmalen over zijn daden heeft moeten doen blozen.’ Men meent dat hij in plaat uitgaat, en medaillon. 8o.
Zie Verv. op Wagenaar, D. XX. bl. 231, 238, D. XXI. bl. 6, 31; Ned. Jaarb. D. VII. bl. 355, D. XI. bl. 431.