[Johan de Mepsche]
MEPSCHE (Johan de) werd in 15.. te Groningen geboren. In vroegeren en lateren tijd was hij zeer bevriend met Viglius van Aytta, bij wien hij zich te Ingolstad ophield. Volgens Viglius was hij in het begin van 1551 te Spiers. Uit de geschiedenis van het Rijks-kamergerigt blijkt, dat hij vijf jaren, van 1542-1558, van wege Bourgondie zitting had. Op dit jaar 1552 leest men in den naamlijst der regters van hem: ‘Mepsche Frisius abiit in aulam caesaris.’
In 1554 werd hij kanselier bij het nieuw opgerigt geregtshof te Vollenhoven in Overijssel; doch had hiervan weinig genoegen daar het tegen zin en begeerte van de Staten en het volk was. In 1557 werd hij, in plaats van Maerten van Naerden, die voor die betrekking had bedankt, eerste hoofdman of luitenant van den stadhouder in Groningen. Van deze keus voorzagen de Staten weinig goeds, dat later werd bevestigd. Toen de kracht van het Verbond der Edelen door den beeldenstorm geknakt was, drong hij, een ijverig Roomschgezinde, met kracht op de handhaving der plakaten, dreigde met meerdere bezetting en volvoerde weldra zijne bedreigingen. Zestig personen liet hij met vrouw en kinderen uit de stad zetten en liet later den soldaten toe straffeloos en ongestoord de burgers te kwellen. Tot welk een jammer en ellende deze ongebondenheid steeg, ziet men uit de Supplicatie der Groninger ballingen, in 1570 aan den Rijksdag overgegeven, en bij Gerdes in Scrinio Antiq. T. VIII. p. 723-750 bewaard.
Na de overwinning te Heyligerlee viel hij Alva te voet, vleide hem allezins en sprak verschrikkelijke woorden uit zijn naam tot de staten. Bij het aanwezen van Caspar de Robles met de Walen legde hij zich evenmin toe om 's volks gunst te winnen, 't geen ten gevolge had dat hij bij de omwenteling van Groningen op 23 November 1576 in verzekerde bewaring genomen, en door Popke Ufkens opgevolgd werd. Naar Friesland vervoerd, werd hij, ten gevolge van het zoogenaamd Eeuwig Edict van Don Jan, ontslagen. In het volgend jaar beschuldigd met Robles zaamgezworen te hebben tot overrompeling der schans te Oostmahorn of Delfzijl, werd hij op nieuw gevangen genomen, en niet dan op voorwaarden in December ontslagen. Hij overleed in 1585. Hij huwde waarschijnlijk Ailcke tho Nansum. Volgens sommigen was deze echter de vrouw van Johan de Mepsche op den Ham, die mede in 1577 een der gevangene Ommelandsche regenten, was. Uit een brief van Granvelle aan koning Philips II van 16 Sept. 1558 blijkt dat Johan Mepsche schoonzoon was van Arnout van Sighem, burgemeester van Keulen.