Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 12. Eerste stuk

[Johannes Mensinga]

MENSINGA (Johannes) zoon van Menso Mensinga en Lammetta Hoving, werd in 1635 te Groningen geboren, ontving aldaar eene wetenschappelijke opvoeding op de Latijnsche scholen en werd in 1653 student aan de Hoogeschool, waar hij de lessen van Joochim Borgerius en Thomas Andreae in de wijsbegeerte en oude letteren bijwoonde. Vervolgens bezocht hij de Franeker-Academie om Wissenbach, de Deventersche om Gronovius, en de Leidsche om Coccejus te hooren. Ook bezocht hij als gouverneur der zonen van Jr. Johan Sickinga, de academien van Heidelberg en Straatsburg. In 1663 werd hij tot hoogleeraar in de welsprekendheid, geschiedenis en het Grieksch aan het gymnasium te Duisburg en later tot A.L.M. et phil. doctor, honores causa aan hetzelfde gymnasium benoemd. Vier jaren later werd hij tot professor eloquentiae in zijne geboorteplaats Groningen aangesteld. Den 16 Sept. 1669 hield hij er de inwijdingsrede. Weldra droegen de curatoren hem ook het onderwijs in de geschiedenis op, en in 1682-1683 werd hij met het rectoraat bekleed, eene eer welke nog niemand, Ravensperger uitgezonderd, had genoten.

Hij was om zijne geleerdheid en redenaarstalenten zeer gezien, ook onderscheidde hij zich als latijnsch dichter. Hij huwde in 1675 Elizabeth Geldorp, dochter van Dr. H. Geldorp te Amsterdam, en overleed den 3 Maart 1698.

De hoogleeraar Pagenstecher hield een lijkrede op hem. Francius, Brockhuizen en Hoogstraten vervaardigden lijkzangen.

Hij schreef:

Elegia de Heidelberga deleta et vastata Palatinatu.

Lachrymae Belgarum et Teutonum in mortem principis Guilielmi Frederici. Gron. 1664.

Groninga triumphans, sive Oratio de Groninga obsessa ab Episcopis Coloniensi et Monasteriensi, a IX Julii ad XVII Aug. anni ciƆiƆclxxii cum carmine uno et altero ejusdem argumenti. Gron. 1673. 4^o.

Ager Groningo-Ommelandicus inundatus et carmine deploratus. Gron. 1686.

[p. 611]

Ode in Organa aedis et Martinianae et Marianae. Ode in dedicationem Academiae Fredericanae Hallae Magdeburgicae, celebr, calendis Julii 1694.

Ode Secularis in Groningam liberatam etc. Gron. 1694.

Elegia in in-cessum acerbum et luctuosum Seren. Princip. Henrici Casemiri Nassav. pie defuncti 15 Martii 1665.

Ode in pacem Rysovicanam.

Orat. funeb. in Tobiam Andreae. Gron. 1676.

Orat. funeb. in obitum Jacobi Oiselii. Gron. 1686. fol.

Groningen Triumphant. Gron. 1673. 4^o.

Lijkreden over H. Mentes. 4^o.

Nog een gedicht op den togt van Willem III naar Engeland en in mss. Paraphrasis Psalm. Davidis, Parodiae Horitianae, andd.

Zie Muntinghe, Acta Saec. 1114 p. 129; Gedenkb. d. Hooges. te Gron. bl. 45, 46; Broeckhusius, Praef. Propertii; Progr. funeb. A.A. Pagenstecher, Orat. funeb. in obitum Joh. Mensingae, Gron. 1698; P. Francii, Poëm. p. 84; Broeckhusii, Poëm. p. 288; Hoogstraten, Carm. p. 63; de Crane, Bijzonderh. betreff. de familie Hemsterhuis, bl. 35, 37; Abcoude, Aanh. en verv. v. Ned. boek, bl. 138; Adelung u. Rotermund, Kobus en de Rivecourt; Navorschsr, IV. bl. 261; Bilderdijk, Gesch. des Vaderl., D. X. bl. 213.