doch hun stijl is onleesbaar, ellendig en bijna een rampzalig monnikenlatijn, opgevuld met schriftuurplaatsen en zedekundige uitweidingen. Ubbo Emmius heeft er veel gebruik van gemaakt bij het opstellen van zijne geschiedenis. Beide zijn het eerst uitgegeven door prof. Matthaeus, in het 2e deel zijner Analecta, waarbij deze nog een vervolg van een onbekende gevoegd heeft, dat tot 1280 loopt en minder belangrijk is, wijl het slechts de lotgevallen van het klooster betreft. Later zijn zij ook uitgegeven door C.L. Hugo, in T. I. Monum. Hist. Dipl. 1728.
Zie Alting, Not. Germ. Inf. P. II. p. I; Oudh. en Gesticht. van Gron. bl. 306; Westendorp, Jaarb. d. Prov. Gron. D. I. bl. 224, 235, 361 en volgg.; de Wind, Bibl. d. Ned. Gesch. bl. 35; Brucherus, Gesch. d. Kerkherv. in de Prov. Gron. bl. 2; Collot d'Escury, Holl. roem, D. A IV. (1) bl. 54; Bat. Sacra, D. IV. bl.