Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 12. Eerste stuk
(1869)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij
[pagina 563]
| |
Leyden, waarna bij predikant te St. Antoni-polder en Cellershoek werd. Aldaar schreef hij het Groot regtgevoelende Kristen Martelaersboek, genoegsaam vervattende een kerkelijke geschiedenis van den opgang, voortgang en ondergang der vervolgingen enz. enz. alles uit de H. Oudvaders en getrouwe kerkelyke historieschrijvers, bijeenvergaderd en in ordre gesteld. Eerste deel. Dordrecht 1619. fol. Dit eerste deel, waarin groote geleerdheid doorstraalt, loopt tot 1520. De regering van Dordrecht, wie hij het had opgedragen, gaf hem een geschenk van f 120. In Dec. 1622 nam Balthasar Lydius, predikant te Dordrecht, op verzoek der classis van Z.-H., aan, om het ander deel van dit Martelaarsboek te voleindigen, doch hij werd door den dood verhinderd zijn belofte te volbrengen. Mellinu's werk, dat grooten opgang maakte, wekte Roomschgezinde tegenschrijvers op, o.a.A. van Geluwen, Ontledinge van dry verscheyden nieuwe Ghereform. Martelaersboecken, 3 dln. m. pl. in 4o. Antw. 1656, waarin hij poogde te bewijzen dat de martelaars de eerste duizend jaren niet gereformeerd, maar roomsch-katholijk gestorven zijn. Behalve dit werk heeft men nog van Mellinus twee dissertatien, door hem als student verdedigd. Dissert. Logica de Categoria Quantitatis, L.B. 1600, en de Analysi Syllogismorum. L.B. 1601. Boxhorn gewaagt nog van andere schriften, door hem vervaardigd, die hij echter niet noemt. Hij trad 20 Februarij 1610 te Vlissingen in ondertrouw met Gelandine Willems Poussins. Na zijn overlijden keerde zijne weduwe naar Vlissingen terug, en hertrouwde 22 Nov. 1625 met Mr. Jacobus Miggrodius, predikant te Middelburg. Mellinus werd 9 Nov. 1622 te Vlissingen begraven.
Zie Vrolijkhert, Vliss. Kerkh. voorr., bl. XVII; La Rue, Gel. Zeel. bl. 125; Boxhorn, Chron. v. Zeel. D. I. bl. 465; Pars, Naamrol d. Bat. schrijv. bl. 246-248; G. Voetii Polit. Eccles. P. II. p. 139; Schotel, Kerk. Dordr. D. I. bl. 219-281; de Wind, Bibl. v. Neerl. Geschieds. D. I. bl. 502; Kobus en de Rivecourt. |
|