Naauwelijks 15 jaren oud, teekende hij niet slechts elk voorwerp naauwkeurig naar de natuur na, maar kreeg een zekere vaardigheid in het groeperen en daarstellen van kleindere geschiedkundige tafereelen. Bij zijne meerdere ontwikkeling, en dorst naar meerdere volmaking, ontstond welhaast het verlangen om Rome te bezoeken, en op zekeren dag trok hij, van niets anders dan van zijne portefeuille en teekengereedschappen voorzien, derwaarts. Te Pistoja, waar hij zich eenigen tijd ophield, geraakte hij in kennis met een edelman die hem met zich naar Siena nam en den hertog Matthias voorstelde. Deze met het werk van den jongeling ingenomen, hield hem bij zich, en nam hem mede naar Florence, waar de vermaarde Pietro da Cortona reeds eenigen tijd bezig was met het schilderen der zalen van het paleis Pitti voor den Groothertog Ferdinand II. Lieven viel het voorregt ten deel onder de leerlingen van dezen meester te worden opgenomen.
Snel en groot waren de vorderingen die hij maakte, zijne voortbrengsels vonden den grootsten bijval, en de schoonste loopbaan was voor hem geopend, toen hij eensklaps het besluit nam Florence en zijnen edelmoedigen beschermer te verlaten en naar Milaan terug te keeren. Op zijnen weg derwaarts raakte hij verdoold, en op Piemonteesch grondgebied. Hier, waar men bezig was toebereidselen tot den oorlog te maken, viel hij in handen van wervers, en werd hij genoodzaakt dienst te nemen. Eerst drie jaren later kreeg hij zijn ontslag, en keerde hij naar Milaan en zijne ouders terug. Later kreeg hij te Florence eene betrekking aan het hof, waar hij in 1691 in den ouderdom van 61 jaren overleed. Zijn overschot werd met groote staatsie in de kerk St. Jacopo tra fossi bijgezet. Tot de eerste voorstellingen, die hij, na zich voor goed te Florence neergezet te hebben, vervaardigde, behooren die in den koepel van de kerk der madonna della Pace, in het klooster der Hervormde Bernardijnen, die voor meesterstukken van deze kunstenaar worden gehouden.
Voor de Toscaansche stad Prato schilderde hij drie stukken, als: een H. Petrus van Alcantara, bezig zijnde de H. Theresia het sacrament des altaars toe te dienen in de Kathedrale kerk aldaar, in de kerk van St. Silvester, de Moeder Gods met het kind Jezus, de H. Joseph en twee Apostelen en de verloving van St. Catharina in de St. Marcus-kerk. Men roemt ook zijn Rust van Bacchus met Ariadne; het Manna, het gevecht van Achilles, zijne tafereelen van Hagar en Ismaël, en de zegepraal der Onwetendheid, in het paleis Pitti. In de vorstelijke galerij en in het genoemde paleis zijn ook onderscheidene merkwaardige voortbrengsels van zijn penseel, onder anderen zijn vier beroemde Jaargetijden. In het Florentijnsch museum vindt men zijn, door hem zelven geschilderd portret. Volgens Kramm heeft hij ook geëtst. Gundellini schrijft hem toe: