Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 12. Eerste stuk
(1869)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij
[pagina 504]
| |
een doortogt te zoeken, hem het leven kostte. Hij was niet ontbloot van geleerdheid, door de natuur zoo mild bedeeld dat Hooft hem ‘een overfraay vernuft’ noemde. Voor hij zijn laatste reis ondernam, gaf hij twee geestige werkjes in het licht, waarin hij de toen heerschende kerkelijke twisten ten toon stelde. Velen zijner geleerde tijdgenooten stelden ze op zoo hoogen prijs dat zij ze met de aardigste hekeldichten der Grieksche en Latijnsche schrijvers gelijk stelden. Zijn hoofddoel was, aan te toonen dat verscheidene gebruiken van het Pausdom waren overgebleven, en zoowel de Remonstranten, wier gevoelen hij was toegedaan, als de contraremonstranten moesten zijne scherpe aanmerkingen gevoelen. Het eene heette hij Comoedia vetus of Bootsmans-praetje. Uytt Hantwerpen in de druckery van de Almanacken des jaers 1612, met een plaat die er zelden in voorkomt. (Er verschenen in hetzelfde jaar twee uitgaven aldaar, de eerste onder den titel van Comoedia Vetus, het andere van Comoedia Vetus, of anders ghenoemt Het Bootsmanspraetjen; het andere, dat kort daarna het licht zag, Mallewagen. In het eerste voert hij bootsman-taal, naar de gewoonte der matrozen en vergelijkt het kerkelijke bij de zeevaart, onder verbloemde namen en spreekwijzen, die het duister en naauwelijks verstaanbaar maken, welke duisternis des te grooter is omdat zij somwijlen op personen en bijzondere voorvallen doelden, die ten zijnen tijde bij ieder bekend waren, maar naderhand in vergetelheid geraakten en uit schrijvers van dien tijd niet genoegzaam konden worden opgehelderd. Dit bewoog Georgius van Zonhoven beide ‘door eenige verklaringen gehaelt uit Thuanus, Bor, Hooft, de Groot, Brandt en anderen eenig licht bij te zetten en uit te geven Comoedia Vetus of Bootsmanspraetje, de tweede druk. Met meerdere aanteyckeningen opgeheldert; en vermeerdert t' Amsterdam by Pieter Visser, 1718, 1732, 1740, 8o. hierachter Mallewaegen, zijnde een vervolg en verantwoording van de Comoedia Vetus of Bootmanspraetje, de tweede druk met meerdere verklaringen verrykt, onder de titelplaat een hollende wagen, met paarden voorstellende.
Hout, maet, hout, de malle waghen,
Daervan dat Lant en Kercken waghen.
Achteraan voegde hij een Naemlijst en verklaringen van zommige scheepswoorden voor zoo ver ze strekken tot begrip van 't voorgaende boekje. Hij stierf ongehuwd. In 1656 werd er met bijna gelijken tytel (Fabula vetus actoris novi) een boekske uitgegeven, waar in de hevigheid en heerschzucht der kerkelijken dapper doorgehaald en bestraft werd. Zie Brandt, Hist. d. Ref. D. II. bl. 197, volgg.; Trigland, Kerkel. Hist. bl. 596; C. Vorstius, Volkomender antwoordt, gedr. 1612, p. III; Dez. Voorlooper, p. 102, 103; Oratie tot verantwoord. bl. 39, 43; Epp. Eccl. (edit. 1660) p. 349, 351, 423; Voorb. v.d. Comoed. Vet.; Hooft, Ned. Hist. B. XXIV; Scheltema, Staatk. | |
[pagina 505]
| |
Nederl. o.h.w.; Floegel Ges. d. Kom. Lit.; Neues gel. Europa, T. II. p. 383; folgg., Th. III. p. 579, folgg.; Adelung u. Rotermund, Ferwerda, t.a.p., Nieuwenhuis, Kobus en de Rivecourt, Willems, Belg. Mus. D. II. bl. 160; Cat. v.G. van Loon; (1759) p. 94; Cat. J. Koning, (1833), bl. 103; Nav. D. I. bl. 220, 281, D. II. bl. 102, 192, 287, Bibl. d. Ned. Pamfl. door Tiele, bl. 133, 134; Collot d'Escury, Holl. roem, D. VI. II. bl. 350; D. VI. I. bl. 56. |
|