Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 12. Eerste stuk
(1869)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij[Mr. Gerard Meerman]MEERMAN (Mr. Gerard), heer van Vuren en Dalem, zoon van Mr. Johan Meerman en Catharina Adriana de la Court, (dochter van Pieter Pietersz. en Sara Allardsdr. Poelart), werd den 6 December 1722 te Delft geboren. Hij legde zich van zijne jeugd af op de letteren toe, studeerde sedert zijn twaalfde jaar te Leyden en hoorde zeven jaren lang de voorlezingen der hoogleeraren. Den 25 Julij 1740 werd hij candidaat in de regten en bleef nog twee jaren te Leyden zich in de wijsbegeerte en wiskunde oefenen. In 1741 werd hij doctor in | |
[pagina 492]
| |
de regten, na het verdedigen eener Diatriba autiquario-juridica inauguralis exhibens nonnullas de rebus mancipi et nec mancipi earumque nuncupatione conjecturas. (L.B. 1741). In 1743 vestigde hij zich als advokaat te 's Hage, en deed van 1744 tot 1747 een geleerde reis door Holland, Duitschland en Frankrijk. Na zijn terugkomst bleef hij in den Haag en in 1748 werd hij benevens Nicolaas Montauban, pensionaris van Rotterdam, doch sedert 1753 nam hij alleen deze betrekking waar. Hij hielp tot het handhaven van het stelsel van onzijdigheid bij den zevenjarigen oorlog, waarvan onze staat destijds zooveel voordeel trok en ging in 1759 met Jacob Boreel Jansz. en Jan van de Pol in gezantschap naar Engeland, ter vereffening der verschillen, over den koophandel gerezen. In 1767 legde hij het pensionarisschap neder, werd meesterknaap van Holland, en was de vraagbaak voor alle beminnaars des vaderlands in de gewigtigste zaken. Meerman was een der uitstekendste mannen van zijn tijd, en verwierf zich niet alleen als regtsgeleerde en staatsman, maar ook als beoefenaar der letteren en wetenschappen een grooten naam. Gedurende zijn leven zonderde hij een aanzienlijk gedeelte zijner ruime tijdelijke middelen af tot het vormen eener boekerij, even rijk aan kostbare handschriften als aan oude en zeldzame gedrukte werken, door van Wijn boven al de overige, uitgenomen de akademische, in ons vaderland gesteld. Ook wist hij van dezen schat een nuttig gebruik te maken ter vermeerdering van zijne reeds uitgebreide, schier alle takken van wetenschap omvattende kennis, tot aanmoediging zijner landgenooten en tot het schrijven van vele hoogstbelangrijke werken, zoodat hij niet alleen in ons vaderland, maar de geheele wereld door als een sieraad der letteren, ook in openbare geschriften, beschouwd en geeerd werd. Hij hield een geleerde briefwisseling met de uitstekendste mannen van zijn tijd, en in ons vaderland ook met Wagenaar en van Wijn. Zijn hoofdwerken waren: de uitgaaf van zijn Novus Thesaurus Juris civilis et canonici, continens varia et rarissima optimorum interpretum, imprimis Hispanorum et Gallorum. Opera ex collectione et Museo Gerardi Meermanni, een verzameling der werken van Fransche en Spaansche regtsgeleerden tusschen 1751 en 1755 in 7 deelen in fol. te 's Hage uitgegeven, en negen jaren na den dood des schrijvers, in 1780, door zijn geleerden zoon Mr. Johan Meerman met een achtste deel of supplement vervolgd. Voornamelijk heeft hij zich in Europa bekend gemaakt door zijne Origines Typographicae, Hagae Com. | |
[pagina 493]
| |
1765. 2 vol. in 4o.Ga naar voetnoot1), waarin hij de eere van de uitvinding der drukkunst voor Haarlem en Koster handhaaft, hoewel gebrek aan de noodige kennis van het werktuigelijke dier kunst hem deed stellen dat Koster slechts houten letters gebruikt had, terwijl Koning bewezen heeft dat hij metalen letters bezigde. H. Gockinga vertaalde zijn werk in het Nederduitsch (Uitvinding der Boekdrukkunst; naar het Latijn van G. Meerman, J. Visser, waarachter Lijst der boeken, in de Nederl. gedrukt voor 1500. Amst. 1767. 4o.) Veel moeite gaf hij zich ook om den oorsprong van het papier op te sporen. Hij schreef namelijk een prijsvraag uit en noodigde de geleerden van alle landen, om hem hunne denkbeelden hieromtrent mede te deelen. Gregorio Mayans, een geleerd Spanjaard, behaalde in dezen letterstrijd den meesten lof. Hij verkreeg ook, met goedvinden der Göttingsche Maatschappij, den door Meerman toegedachten eereprijs. Al hetgeen hiertoe betrekkelijk is, vindt men in Gerardi Meerman et doctorum virorum ad eum Epistolae atque observationes de Chartae vulgaris seu lineae origine, Hagae com. 1767. 8o. door S. van Vaessen, een geleerd jongeling (gelijk Meerman in zijn brief aan Michaelis schrijft, p. 130 van dit werkje) in het Nederduitsch overgezet met bijvoeging eener belangrijke voorrede. Wij betreuren het gemis eener Geschiedenis der Gotten en Wandalen, welke hij, op 't voetspoor van zijn voorganger Hugo de Groot, voornemens was in het licht te geven, waarop hij het Leven van keizer Karel den Groote zou hebben doen volgen. Doch een onverwachte dood nam hem weg in Wintermaand 1771 binnen de stad Aken, werwaarts hij zich ter herstelling zijner gezondheid begeven had. Hij had den ouderdom van nog geen vijftig jaren bereikt. Vele binnen- en buitenlandsche maatschappijen (o.a. de Koninklijke Societijt der Wetenschappen in Engeland, en het geleerde genootschap te Jena) hadden hem tot lid aangenomen; de keizer schonk hem, op de meest vereerende wijze, met den titel van baron van het Roomsche rijk, waarvoor zijne nederigheid hem eerst had doen bedanken. Hij huwde den 27 October 1750 te 's Hage Maria Catharina Buys van Amsterdam dochter van Abraham Willemsz. en Antonette Dierkens, die hem drie kinderen schonk; Johan, die volgt, Antonetta, geb. 29 Oct. 1757, overl. 3 Febr. 1759, Antonetta, geb. 7 Oct. 1759. Zijn zoon stichtte hem in de St. Pieterskerk te Leyden een meer kostbaar dan fraai gedenkteeken met dit opschrift:
gerardo. lib. bar. de meerman
| |
[pagina 494]
| |
Zijne fraaije afbeelding is geplaatst vóór de Origines Typographicae en een ander in het 2e deel der Nalezingen op Waenaar bl. 448. Behalve de in den tekst genoemde werken gaf hij nog in het licht: Specimen calculi Fluxionalis, quo exhibetur generalis Methodus duarum pluriumve quantitatum variabilium in semet multiplicatarum Fluxiones, et Fluentes cujuscunque ordinis ope serierum infinitaram adinveniendi. L.B. 1742. 4o. Specimen Animadversionum Criticarum in cod J.C. 4o. Institutiones etc. Mantuae Carpetariorum. 1743. 8o. Sec. curis auctius. Lat. Par. 1747. 8o. Het werd in Duitschland buiten zijn weten tweemaal nagedrukt, daarom bezorgde hij te Parijs een nieuwe uitgaaf in 8o. Ook vindt men het in T. VII zijner Thesaurus juris civil. Conspectus Novi Thesauri Iuris civilis et canonici etc. Hagae Comst. 1751. 8o. Amimadversiones in Anthologiae Latinae Epigramm. ad Lib. V. Epigr. LXVI p. 324-325, CXV p. 392-397, CXIX-CXXV p. 402-404, CLIV-CLXVII p. 448-455, CXCV p. 464 en VI Epigr. XVII p. 588. Conspectus originum typographicarum proxime in lucem edendarum in usum amicorum typis discriptus. 1761. 8o. Ant. Goveani opera juridica, philologica, philosophica ex bibliotheca Ger. Meermanni edidit vitamque auctoris praemisit Jac. van Vaessen. Ict. Roterod. 1766. fol. Aanmerkingen op de uitgave Theophili Paraphrastae van Otto Reitz.
Zie Biogr. Univ. i.v.; Gal. des Contemporains, T. VI. p. 37; Dict. Encycl. (uitg. v. IJverdon, art. v.H.v. Wijn); Messager des sciences et des arts en Belgique, 1834, p. 63; Saxe, Onom. T. VII. p. 43; C.G. Heyne, Elogium G. Meermanni; Strödtman, der neuen Gelehrt. Europa, T. II. S. 377, 399-448; C. Weidlichs Zuverl. Nachrichten, Th. III. S. 120, 204; Adelung u. Rotermund, Fortz. u. Erganz. v. Jöchers Lex. i.v.; Goelling, Gel. Zeit. 1751, S. 405; 1752, no. 31; Nov. acta erud. 1742-1770 pass. Bibl. raisonnée, T. XLVII. p. 134, T. XLVIII. p. 127, T. L. p. 331; Gesnerus ad Isagogen, § 80, p. 121; Björnstahl, Reiz. D. V; Wagenaar, Vad. Hist. D. XIII. bl. 279; Wagenaars Brieven, bl. 103-111; van Wijn, Nalez. op Wagenaar, D. II. bl. 447-448; van Kampen, Gesch. d. kunst. en wetens. D. II. bl. 320, D. III. bl. 189, 321; Collot d'Escury, Holl. roem, D. III. bl. 181, 182; Gedenks. van het Ve eeuwget. d. boekdr. bl. 399; Hand. d. buitengew. verg. v.d. Maatsch. v. Ned. Letterk. 14 Febr. 1772, bl. 7; Kobus en de Rivecourt, Muller, Cat. v. portr. Ferwerda, t.a.p.; Konst en letterb. 1812 no. 23, bl. 373; 1825 D. I. bl. 158, 159, Bibl. Belg. T. XII. p. 111. |
|