den haat van Alva op den hals, en weldra werd hij verklaard schuldig te zijn aan gekwetste majesteit. Waarschijnlijk gaf dit aanleiding dat hij zich, ten minste voor een tijd, naar Holland begaf. In 1576 onderscheidde hij zich op nieuw bij den opstand van al de Nederlanden; als afgezant der algemeene staten vertrok hij naar Gelderland om dat gewest tot de zaak der vrijheid over te halen. In 1579 teekende hij de Unie van Brussel en in 1592 overleed hij. Hij huwde I Maria van der Noot, en II Juliana, dochter van Willem van Schagen en Elisabeth van Bronkhorst, weduwe van Nicolaas van Bronkhorst. Uit beide huwelijken waren kinderen.
Zie Butkens, Trophées de Brabant, T. II. p. 287-317; L'Espenoy, Livr. I. P. I. p. 191; Le Carpentier, Hist. de Cambray P. III. p. 647; Quart. Généal. T. I. p. 259, 311; Recueil Généal. des Familles, p. 342; van Leeuwen, Bat. ill. bl. 976, 977, 1078; van Wesembeecke, Chr. bl. 174, 175; v. Meteren, Ned. Hist. B. III. bl. 49; Hopperus, Recueil des Troubles, P. IV. C. 3, p. 98; te Water, Verb. d. Edel. D. III. bl. 125, 126; Bondam, Onuitg. stukken. D. I. bl. 69; de Jonge, Unie van Brussel bl. 47; Groen van Prinsterer, Archives de la maison d'Orange-Nassau, T. II. p. 60, 62, 161, T. VI. bl. 46 suiv. 73 suiv.