[Mr. Pieter van der Meer]
MEER (Mr. Pieter van der), zoon van Willem van der Meer en van Anna Stalpert van der Wiele, werd 23 Mei 1534 te Delft geboren, werd in 1573 bij de vernieuwing van het Hof van Holland tot raadsheer aangesteld en legde reeds in 1575, schoon men hem voorzitter wilde maken dit ambt neder. Hij werd toen pensionaris van Delft, en in de gewigtigste commissien en bij de belangrijkste onderhandelingen gebruikt. In 1584 magtigde men hem tot het ontwerpen van de voorwaarden der inhuldiging van Willem I, en was in hetzelfde jaar een der 17 mannen, die volgens van Wijn, ‘op het oogenblik dat 's lands vader geveld, de verslagenheid algemeen, de binnenlandsche verwarringen voor de deur, de vreugde en hoop van den vijand in top, zijne magt voor Antwerpen en zijn dreigend oog reeds in het hart van Holland, was de vergadering der staten van Holland uitmaakten, en door hunne rustige houding, mannelijke taal, eerlijk en ijverig gedrag, den moedigen kracht, den weifelenden moed ed den kwaadwilligen vrees inboezemden en geholpen door Leoninus en anderen uit de landgewesten het vaderland redden. Toen Paulus Buis het ambt van advocaat in 1585 had neêrgelegd, werd hij voorloopig aangesteld om de voorstellingen te doen en in het volgend jaar door Oldenbarneveld vervangen. Hij was een der werkzaamste tegenstanders van Leycester een der gelastigden tot het onderzoek van de papieren van den gevangenen Paret, ook ontmoeten wij hem in 1602 bij de gewigtige onderhandelingen ter vermeerdering van de magt van prins Maurits.
Hij huwde Maria van der Goes, dochter van Adriaan van der Goes, raadpensionaris of advocaat van Holland en van Anna van Spangen, en stierf 4 Mei 1616. Er is van hem een fraai portret door Delff, naar Mierevelt.
Zie Bor, Ned. Hist. B. XXI. bl. 755; Wagenaar, Vad. Hist. D. VII. bl. 518; van Wijn, Bijv. en aanm. op D. VIII. van Wagenaar, bl. 3; Nal. D. I. bl. 316; Beschr. v. Delft, f. 713; Balen, Beschr. v. Dordr. bl. 1025; Ferwerda, Gen. v.d. Goes; Scheltema, Staatk. Nederl. Muller, Cat. v. portr. Kobus en de Rivecourt; van Leeuwen, Bat. ill. p. 1170; G.W. Vreede, Inl. tot eene geschied. der Ned. Diplom. D. II. St. I. bl. 204, Bijl. XLII. bl. 155.