[Juan de la cerda Medina Celi]
MEDINA CELI (Juan de la cerda, Hertog van), in plaats van Alva tot landvoogd der Nederlanden benoemd. Toen men zeker was dat hij (1572) uit Spanje was gezeild, liepen de Vlissingers en andere Zeeuwen met eene vloot, onder Boudewijn Ewoutszoon uit, om op hem te kruissen. Zij troffen hem aan, vuurden dapper op zijne vloot en namen meer dan 20 koopvaardijschepen, die onder zijn geleide voeren. Hij zelf ontkwam hunne handen en raakte op of omtrent den 12 van Zomermaand te Sluis binnen. Hij kon, om de bepaaldheid van zijn lastbrief zijne bediening niet aanvaarden. Alva wist hem op te houden en spoedig met dezen in twist geraakt, werd zijn afkeer van het bewind te grooter; dit gevoegd bij den wankelen staat zijner gezondheid hier te lande, deed hem eerder besluiten zijn ontslag te verzoeken en hij vertrok weder na eenige maanden vertoevens naar Spanje. Men zegt dat hij zachtmoedig, en meer voor het hof en het salet dan voor het veld en de raadzaal geschikt was. Hij stierf in 1607.
Zie Viglii ad Hopper. Epist. CXXXIX, p. 635, CLXXXIV, p. 714; CLXXII, p. 689; CLXXIII, p. 691; CXCVIII, p. 743; Viglii, Vita, No. CXII. p. 53; Mendocc, Hist. des Guerres de Flandr. Liv. VII. p. 206; van Meteren, Ned. Hist. bl. 65 a, Thuanus, Hist. Suterp. p. 266; Hooft, Nederl. Hist. bl. 251; Le Petit, Chron. L. X- p. 229; Bor, Ned. oorl. B. V. bl. 286, B. VI. bl. 262, 264, 430, 435; de Tassis, de Tumult. Belg. Lib. I. p. 153, 183; Wagenaar, Vad. Hist. D. VI. bl. 374, 375, 384; van Wijn, Nal. op Wag. D. I. bl. 290, 294; Scheltema, Staatk. Ned. o.h.w.; Beaufort, Lev. v. Willem I, D. II. bl. 291; 's Gravesande, Tweede eeuwged. d. Middelb. vrijh. bl. 144, 232, 234, 243, 260, 501; Chr. v.h. Hist. Gen. II jg. bl. 115; Kobus en de Rivecourt; Groen van Prinsterer, Archives de la maison d'Oranje-Nassau; T. III. p. 437, 438, 439, 445; T. IV. p. 61, 133, 137, 145, 204, 258, 355, 360, S. 113, sv. 117; sv.; van Haren, de Geuzen, Jaarg. XXI en XXII; P. de la Rue Heldh. Zeel. bl. 170, 268, 262, Gendschc Gesch. bl. 65; Bilderdijk, Gesch. d. Vuderl. D. VII. bl. 439, 440; Kron. v.h. Hist. Gen. D. VI. bl. 20, 136; Kok.