[Willem de Maulde]
MAULDE (Willem de), door Wagenaar verkeerdelijk van Meulde genoemd, heer van Mansart, ridder, een Doorniksch edelman, uit een beroemd geslacht, een der verbondene Edelen, gaf blijken zijner verkleefdheid aan de belangen der vrijheid, zoo door eene geheime briefwisseling met den prins van Oranje, als door zijn gedrag te Oudenaarde, binnen welke stad hij, op 's prinsen raad, heimelijk eenig krijgsvolk bragt, zonder echter zijn oogmerk te bereiken. Zijn volk werd ter stad uitgedreven en hij zelf genoodzaakt naar een goed heenkomen te zoeken. Bij die gelegenheid, gelijk op andere tijden, toonde hij de zijde van Oranje standvastig te willen houden tegen de Spanjaarden en Gentenaars, zonder dat de ongunst der koningin van Engeland, die hem haar rijk ontzeide, eenige verandering in zijne gevoelens kon veroorzaken. Zijne zending naar Frankrijk tot den hertog van Anjou, en zijne tegenwoordigheid bij de begrafenis van prins Willem strekten hiervan ten bewijze. Hoe lang hij geleefd heeft is niet bekend. Hij komt nog voor in een leenbrief van Haamstede, ten jare 1599 door de gecommitteerde raden van Zeeland gegeven.
Zie Nobil. des Pays-Bas, P. II. p. 504; Le Carpentier, Hist. de Cambray et des Cambresis, P. III. p. 999-1001; Quartiers Généal. T. I. p. 164, 180, 254; Recueil Généal. de Familles Originaires des Pays-Bas, p. 2, 19, 179; Corrections intéressantes au Nobil. des Pays-Bas, T. I. p. 195; Généal. de quelques familles des Pays-Bas, (Amst. 1774) p. 168, 177; Généal. v. Wassenaar, XIV gener. by Ferwerda, (over het geslacht); Robijn, Oorsprong der ketterijen binnen Oudenaarde, bl. 175, 176, 182; Bor, Ned. Oorl. B. XII. bl. 24; B. XVIII. bl. 57; Hooft, Ned. Hist. bl. 797; Le Petit, Chron. des Pays-Bas, liv. X. p. 550, XI. p. 405; Wagenaar, Vad. Hist. D. VII. bl. 419; Bijlagen tot de Memorie over 't recht op de duinen van Haamstede, bl. 27; te Water, Verbond der Edelen, D. III. bl. 115, 117; Groen van Prinsteren, Archives de la maison d'Orange-Nassau, T. V. p. 315, 617, T. VI. p. 205, 235, 239; van Meteren, N.H. D. III. bl. 59; Kobus en de Rivecourt.