heer van Champigny heimelijk naar Holland gezonden en trad aldaar met eenige gemagtigden der staten van Holland in onderhandeling over eene bevrediging, die echter niet tot stand kwam. Later werd hij onder Willem I een werkend lid der staatsregering en nam gewigtige bezendingen waar. Toen Amsterdam in 1578 tot de staatsche partij was overgegaan en in groote opschudding verkeerde, zonden hem de staten van Holland met anderen naar deze stad, ten einde de noodige schikkingen te beramen en op alles goede orde te stellen. Later behoorde hij tot de handelende personen, toen aan prins Willem I de grafelijkheid zou worden opgedragen, bezegelde met Otto van Egmond en Jacob van Wijngaarden, namens de edelen van Holland, de acte dier opdragt en stelde met Oldenbarneveld en anderen de voorwaarden der inhuldiging op. Ten zelfden tijde ging hij met Adriaan van der Myle in bezending naar Amsterdam om aan de regering dier stad te zeggen dat men ook zonder hare toestemming met deze huldiging zou voortgaan. Na vervolgens nog tot belangrijke zendingen naar Zeeland, door Maurits gebruikt te zijn, werd hij in 1588 tot raad van state, en in 1596 tot raad der staten van Holland benoemd. Hij overleed in 1602 in den ouderdom van 64 jaren. In 1562 trad hij in den echt met Florentina van Kuilenburg, jongste dochter van Johan van Kuilenburg, ridder, heer van Rijnswoude, Opmeer enz. en Agatha van Alkemade, vrouwe van Alkemade, Opmeer, Lier, Souteveen, Zevenhuizen, Zegwaard, Zoeterwoude, bij welke hij 5 kinderen verwekte, Adriaan, die volgt, Margaretha, in 1596 gehuwd met Herman Valkenaar, heer van Duikenburg en Portengen; Johan, in 1589 kanunnik en in 1609 deken van het
domkapittel te Utrecht en proost van Leiden, den 5 October 1613 gestorven Charles, baljuw, ruwaard en dijkgraaf der landen van Putten, in 1591 gehuwd met Johanna Pieck Johans dochter, bij welke hij verscheidene kinderen verwekte; Willem, heer van Rascart, Andel, raad en rentmeester der abdij van Rijnsburg en raad ter admiraliteit te Amsterdam, in 1601 gehuwd met Maria Manninga, dochter van Luyert Manninga, heer van Dijksterhuis en van Emerentiana Sonoy, bij welke hij verscheidene kinderen verwekte.
Zie van Leeuwen, Bat. ill. t.a.p.; W. van Goudhoeven, Chron. v. Holl. bl. 87, 542; Bor, Oorspr. d. Ned. beroert. B. VII. bl. 533; Hooft, Nederl. hist. B. XIII. bl. 577; le Petit, La Grande Chroniq. anc. et mod. de Holl. cet. T. II. p. 279, 280; Wagenaar, Vad. Hist. D. VI. bl. 150-155, 478-481, D. VII; bl. 204, 513, 518; Amsterd. D. II. St. I bl. 364; te Water, Verb. d. Edelen, D. I. bl. 272; Kluit, Hist. d. Holl. Staatsreg D. I. bl. 333, 485; Scheltema, Staatk. Nederl. D. II. bl. 82; Drakenburg, Aanhangsel op de Kerkel. Oudh. van Nederl. bl. 78; van der Hoonaard, Beschrijv. v. Hillegersberg, bl. 12, 40; Schied.