deze, toenmaals hoogst moeijelijke betrekking, evenmin als zijn voorganger staande houden tegen de aanmatigingen en het geweld van Jan van Egmond, die, onder andere goederen, ook het hooge en lage regtsgebied of de heerlijkheid van Egmond aan den abt betwistte. Terstond na zijne verkiezing verliet hij dan ook heimelijk zijne abdij, de giftbrieven en kostbaarheden des gestichts met zich voerende en vergezeld door zijn getrouwen prior Hendrik van Muiden, en enkele dienaren, maar door de krijgsknechten van den heer van Egmond bespied, werden zij op hunne vlugt gevat en naar het huis te Rozendaal in Gelderland gevoerd. Hier eischte men de oude privilegien der abdij van hen af, doch liever dan hare regten prijs te geven, verduurden zij met moedige volharding eene schier onverdragelijke gevangenschap, hunne voeten werden tusschen houten kluisters vastgezet, en door gebrek aan spijs en drank, en vele ongemakken zocht men hen tot de overgave te dwingen. Eerst na twaalf weken onder uitgezochte folteringen doorgeworsteld te hebben, gaven zij toe aan de eischen van den heer van Egmond. Op vrije voeten gesteld, werd hij als abt bevestigd en ingewijd, doch waagde het niet zijn verblijf in het klooster te nemen voor 1436, toen hertog Philips van Bourgondië het meest den abt onder zijne bescherming nam en er, bij uitspraak van goede mannen, een onvoordeelig verdrag tusschen de abdij en den heer van Egmond werd gesloten, bij welks bezegeling onze abt in tranen deed uitbarsten. Ook sedert mogt hij zijne dagen in geen bestendige rust en vrede doorbrengen en bleven oneenigheden tusschen hem en den heer van Egmond bestaan, die ook latere vijandelijkheden ten gevolge hadden, zoodat Willem van Mathenes nog op gevorderden leeftijd met verdrijving en afzetting werd bedreigd. Hij liet bij zijn dood den
roem na, de groote schulden der abdij voldaan, hare gebouwen verbeterd en strenge tucht onder zijne monniken gehandhaafd te hebben. Hij overleed den 19 Mei 1458, en werd bijgezet in onzer Vrouwe Kapelle in de kerk van Egmond.
Er bestaan twee latijnsche grafschriften op hem, van welke eene vertaling in Nederduitsche verzen is te vinden in de Kronijk van Egmond, uit het Latijn vertaald door Kornelis van Herk, overgezien vervolgt en met de vertalingen der grafschriften verrijkt door Gerard Kempher, vermeerdert met een lijst van de Donatien en de namen dergeenen die in de abdije begraven zijn. Alkm. 1732.
Zie Joh. de Leydis, Anal. Egmond., C. LXX-LXXII-LXXXI Anth. Matthaeus ad Annales Egmundanos notae et observationes ad Cap. LXXX; v. Mieris, Charterb. D. IV. bl. 43, 44, 707; Over het geslacht van Leeuwen, Bat. ill. bl. 1001-1005; van Hoogstraten, Hist. Woordenb. Let. M. bl. 135-137; Geschiedenis van het huis te Rivier en van het geslacht van Matenesse in Schied. Almanak